Dutch

Detailed Translations for aansteken from Dutch to Spanish

aansteken:

Conjugations for aansteken:

o.t.t.
  1. steek aan
  2. steekt aan
  3. steekt aan
  4. steken aan
  5. steken aan
  6. steken aan
o.v.t.
  1. stak aan
  2. stak aan
  3. stak aan
  4. staken aan
  5. staken aan
  6. staken aan
v.t.t.
  1. heb aangestoken
  2. hebt aangestoken
  3. heeft aangestoken
  4. hebben aangestoken
  5. hebben aangestoken
  6. hebben aangestoken
v.v.t.
  1. had aangestoken
  2. had aangestoken
  3. had aangestoken
  4. hadden aangestoken
  5. hadden aangestoken
  6. hadden aangestoken
o.t.t.t.
  1. zal aansteken
  2. zult aansteken
  3. zal aansteken
  4. zullen aansteken
  5. zullen aansteken
  6. zullen aansteken
o.v.t.t.
  1. zou aansteken
  2. zou aansteken
  3. zou aansteken
  4. zouden aansteken
  5. zouden aansteken
  6. zouden aansteken
diversen
  1. steek aan!
  2. steekt aan!
  3. aangestoken
  4. aanstekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aansteken [znw.] noun

  1. aansteken (besmetting; besmetten)
    la contaminación; la intoxicación

Translation Matrix for aansteken:

NounRelated TranslationsOther Translations
alzar omhoog steken; opsteken
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
comenzar aanheffen; inzetten
contaminación aansteken; besmetten; besmetting bevuiling; infecteren; milieuvervuiling; vergiftiging; verontreiniging; verpesting; vervuiling
intoxicación aansteken; besmetten; besmetting infecteren; vergiftiging; verpesting
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
VerbRelated TranslationsOther Translations
alzar aansteken; aanstrijken; doen ontvlammen; in de fik steken; opsteken; sigaret opsteken aanleren; absorberen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger draaien; hoger maken; in de hoogte steken; leren; lichten; lichter worden van kleur; naar boven tillen; neppen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omlijnen; omranden; opdraaien; opheffen; oplichten; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; optillen; opvliegen; renoveren; restaureren; rijzen; tillen; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
amanecer aansteken; aanstrijken; doen ontvlammen aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
comenzar aansteken; in de fik steken; opsteken; sigaret opsteken aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanleren; aantreden; aanvangen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; een begin nemen; eigen maken; gebruik maken van; gebruiken; iets op touw zetten; inleiden; inrichten; installeren; intreden; inzetten; leren; ondernemen; op gang komen; openen; oppikken; opsteken; regelen; starten; toepassen; toetreden; van start gaan; verwerven
contagiar aansteken; besmetten
contaminar aansteken; besmetten verontreinigen; vervuilen
encender aanmaken; aansteken; doen branden; in de fik steken; ontsteken; vuur maken aandoen; aandraaien; aanleren; aanmaken; aanmoedigen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; eigen maken; iemand motiveren; inschakelen; instigeren; leren; licht aansteken; motiveren; ontsteken; opfokken; ophitsen; opjutten; oppikken; opruien; opsteken; opstoken; poken; prikkelen; provoceren; stimuleren; verwerven; vuurmaken
encender un sigarrillo aansteken; opsteken; sigaret opsteken
enlucir aansteken; aanstrijken; doen ontvlammen bepleisteren; lichter worden van kleur; oplichten; pleisteren; van pleister voorzien
incendiar aansteken; doen branden; in de fik steken; ontsteken; vuur maken afbranden; leegbranden; platbranden; uitbranden; vuurmaken
infectar aansteken; besmetten infecteren
levantar aansteken; aanstrijken; doen ontvlammen; in de fik steken afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; ijlen; in de hoogte houden; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; opheffen; ophijsen; ophogen; ophouden; opschieten; opstijgen; optillen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; tillen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verhuizen; verkassen; vernieuwen; vliegen; weerlichten; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
prender fuego a aansteken; doen branden; ontsteken; vuur maken
robar con engaño aansteken; aanstrijken; doen ontvlammen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; verneuken
- besmetten

Synonyms for "aansteken":


Antonyms for "aansteken":


Related Definitions for "aansteken":

  1. een ziekte op iemand overbrengen1
    • hij heeft mij met zijn verkoudheid aangestoken1
  2. het laten branden1
    • we hebben een kaars aangestoken1

Wiktionary Translations for aansteken:

aansteken
verb
  1. doen ontbranden
  2. besmetten met een begin van rotting

Cross Translation:
FromToVia
aansteken encender kindle — to start (a fire)
aansteken encender light — to start (a fire)
aansteken dar donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
aansteken inflamar; encender enflammermettre en flamme.
aansteken infectar infectergâter ; inoculer des germes contagieux.
aansteken volver; revolver; voltear; tornear tourner — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for aansteken