Dutch
Detailed Translations for aanspringen from Dutch to Spanish
aanspringen:
-
aanspringen
Conjugations for aanspringen:
o.t.t.
- spring aan
- springt aan
- springt aan
- springen aan
- springen aan
- springen aan
o.v.t.
- sprong aan
- sprong aan
- sprong aan
- sprongen aan
- sprongen aan
- sprongen aan
v.t.t.
- ben aangesprongen
- bent aangesprongen
- is aangesprongen
- zijn aangesprongen
- zijn aangesprongen
- zijn aangesprongen
v.v.t.
- was aangesprongen
- was aangesprongen
- was aangesprongen
- waren aangesprongen
- waren aangesprongen
- waren aangesprongen
o.t.t.t.
- zal aanspringen
- zult aanspringen
- zal aanspringen
- zullen aanspringen
- zullen aanspringen
- zullen aanspringen
o.v.t.t.
- zou aanspringen
- zou aanspringen
- zou aanspringen
- zouden aanspringen
- zouden aanspringen
- zouden aanspringen
diversen
- spring aan!
- springt aan!
- aangesprongen
- aanspringende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanspringen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
saltarse | vervellen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
saltarse | aanspringen | weglaten |
venir saltando | aanspringen |