Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- rangschikken:
-
Wiktionary:
- rangschikken → clasificar, ordenar
- rangschikken → clasificar, encasillar, ordenar
Dutch
Detailed Translations for rangschikken from Dutch to Spanish
rangschikken:
-
rangschikken (classificeren)
-
rangschikken
Conjugations for rangschikken:
o.t.t.
- rangschik
- rangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikken
- rangschikken
o.v.t.
- rangschikte
- rangschikte
- rangschikte
- rangschikten
- rangschikten
- rangschikten
v.t.t.
- heb gerangschikt
- hebt gerangschikt
- heeft gerangschikt
- hebben gerangschikt
- hebben gerangschikt
- hebben gerangschikt
v.v.t.
- had gerangschikt
- had gerangschikt
- had gerangschikt
- hadden gerangschikt
- hadden gerangschikt
- hadden gerangschikt
o.t.t.t.
- zal rangschikken
- zult rangschikken
- zal rangschikken
- zullen rangschikken
- zullen rangschikken
- zullen rangschikken
o.v.t.t.
- zou rangschikken
- zou rangschikken
- zou rangschikken
- zouden rangschikken
- zouden rangschikken
- zouden rangschikken
en verder
- ben gerangschikt
- bent gerangschikt
- is gerangschikt
- zijn gerangschikt
- zijn gerangschikt
- zijn gerangschikt
diversen
- rangschik!
- rangschikt!
- gerangschikt
- rangschikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
rangschikken (rangschikking)
Translation Matrix for rangschikken:
Wiktionary Translations for rangschikken:
rangschikken
Cross Translation:
verb
-
een bepaalde volgorde in iets aanbrengen
- rangschikken → clasificar; ordenar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• rangschikken | → clasificar; encasillar | ↔ classify — to identify or divide into classes |
• rangschikken | → ordenar | ↔ sort — arrange in order |