Dutch
Detailed Translations for voorliegen from Dutch to English
voorliegen:
-
voorliegen (voorjokken)
Conjugations for voorliegen:
o.t.t.
- lieg voor
- liegt voor
- liegt voor
- liegen voor
- liegen voor
- liegen voor
o.v.t.
- loog voor
- loog voor
- loog voor
- logen voor
- logen voor
- logen voor
v.t.t.
- heb voorgelogen
- hebt voorgelogen
- heeft voorgelogen
- hebben voorgelogen
- hebben voorgelogen
- hebben voorgelogen
v.v.t.
- had voorgelogen
- had voorgelogen
- had voorgelogen
- hadden voorgelogen
- hadden voorgelogen
- hadden voorgelogen
o.t.t.t.
- zal voorliegen
- zult voorliegen
- zal voorliegen
- zullen voorliegen
- zullen voorliegen
- zullen voorliegen
o.v.t.t.
- zou voorliegen
- zou voorliegen
- zou voorliegen
- zouden voorliegen
- zouden voorliegen
- zouden voorliegen
diversen
- lieg voor!
- liegt voor!
- voorgelogen
- voorliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voorliegen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fib | bedenksel; fabel; fictie; leugen; leugentje; sprookje; verdichting; verdichtsel; verzinsel | |
lie | bedrog; leugen; onwaarheid | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fabricate | voorjokken; voorliegen | bouwrijp maken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen |
fib | voorjokken; voorliegen | jokken; liegen |
lie | voorjokken; voorliegen | afzetten; bedotten; gelegen zijn; jokken; liegen; liggen; tillen |
make up | voorjokken; voorliegen | bedenken; bijleggen; bijspijkeren; fantaseren; goed gaan; goedmaken; grimeren; het goed maken; inhalen; make-up aanbrengen; meebetalen; opmaken; opsmukken; optutten; ruzie bijleggen; schikken; schminken; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden |