Dutch
Detailed Translations for volvoeren from Dutch to English
volvoeren:
-
volvoeren
Conjugations for volvoeren:
o.t.t.
- volvoer
- volvoert
- volvoert
- volvoeren
- volvoeren
- volvoeren
o.v.t.
- volvoerde
- volvoerde
- volvoerde
- volvoerden
- volvoerden
- volvoerden
v.t.t.
- heb volvoerd
- hebt volvoerd
- heeft volvoerd
- hebben volvoerd
- hebben volvoerd
- hebben volvoerd
v.v.t.
- had volvoerd
- had volvoerd
- had volvoerd
- hadden volvoerd
- hadden volvoerd
- hadden volvoerd
o.t.t.t.
- zal volvoeren
- zult volvoeren
- zal volvoeren
- zullen volvoeren
- zullen volvoeren
- zullen volvoeren
o.v.t.t.
- zou volvoeren
- zou volvoeren
- zou volvoeren
- zouden volvoeren
- zouden volvoeren
- zouden volvoeren
diversen
- volvoer!
- volvoert!
- volvoerd
- volvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for volvoeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
perform | ageren; handelen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
accomplish | volvoeren | afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; doen; een einde maken aan; fixen; functie bekleden; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; lappen; totstandbrengen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; vervullen; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen |
fulfil | volvoeren | functie bekleden; vervullen |
fulfill | volvoeren | functie bekleden; vervullen |
perform | volvoeren | acteren; doen alsof; een prestatie leveren; opgevoerd worden; optreden; performen; presteren; spelen; toneelspelen; zich aanstellen |