Dutch
Detailed Translations for terugstoot from Dutch to English
terugstoot:
-
de terugstoot (terugslag)
Translation Matrix for terugstoot:
Noun | Related Translations | Other Translations |
kick | terugslag; terugstoot | schop; schoppen; trap; voetbeweging |
rebound | terugslag; terugstoot | |
recoil | terugslag; terugstoot | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
kick | schoppen; trappen; trappen geven | |
rebound | afstuiten; butsen; kaatsen; terugspringen; terugstuiten | |
recoil | achteruitdeinzen; achteruitgaan; afstuiten; terugdeinzen; terugschrikken; terugwijken |
Related Words for "terugstoot":
terugstoten:
-
terugstoten (terugkaatsen; reflecteren; stuiten; weerkaatsen; echoën)
Conjugations for terugstoten:
o.t.t.
- stoot terug
- stoot terug
- stoot terug
- stoten terug
- stoten terug
- stoten terug
o.v.t.
- stootte terug
- stootte terug
- stootte terug
- stootten terug
- stootten terug
- stootten terug
v.t.t.
- heb terugestoten
- hebt terugestoten
- heeft terugestoten
- hebben terugestoten
- hebben terugestoten
- hebben terugestoten
v.v.t.
- had terugestoten
- had terugestoten
- had terugestoten
- hadden terugestoten
- hadden terugestoten
- hadden terugestoten
o.t.t.t.
- zal terugstoten
- zult terugstoten
- zal terugstoten
- zullen terugstoten
- zullen terugstoten
- zullen terugstoten
o.v.t.t.
- zou terugstoten
- zou terugstoten
- zou terugstoten
- zouden terugstoten
- zouden terugstoten
- zouden terugstoten
en verder
- ben terugestoten
- bent terugestoten
- is terugestoten
- zijn terugestoten
- zijn terugestoten
- zijn terugestoten
diversen
- stoot terug!
- stoott terug!
- terugestoten
- terugstotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze