Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. tenlaste leggen:


Dutch

Detailed Translations for tenlaste leggen from Dutch to English

tenlaste leggen:

tenlaste leggen verb (leg tenlaste, legt tenlaste, legde tenlaste, legden tenlaste, tenlaste gelegd)

  1. tenlaste leggen
    to accuse; to charge with; to charge
    • accuse verb (accuses, accused, accusing)
    • charge with verb (charges with, charged with, charging with)
    • charge verb (charges, charged, charging)

Conjugations for tenlaste leggen:

o.t.t.
  1. leg tenlaste
  2. legt tenlaste
  3. legt tenlaste
  4. leggen tenlaste
  5. leggen tenlaste
  6. leggen tenlaste
o.v.t.
  1. legde tenlaste
  2. legde tenlaste
  3. legde tenlaste
  4. legden tenlaste
  5. legden tenlaste
  6. legden tenlaste
v.t.t.
  1. heb tenlaste gelegd
  2. hebt tenlaste gelegd
  3. heeft tenlaste gelegd
  4. hebben tenlaste gelegd
  5. hebben tenlaste gelegd
  6. hebben tenlaste gelegd
v.v.t.
  1. had tenlaste gelegd
  2. had tenlaste gelegd
  3. had tenlaste gelegd
  4. hadden tenlaste gelegd
  5. hadden tenlaste gelegd
  6. hadden tenlaste gelegd
o.t.t.t.
  1. zal tenlaste leggen
  2. zult tenlaste leggen
  3. zal tenlaste leggen
  4. zullen tenlaste leggen
  5. zullen tenlaste leggen
  6. zullen tenlaste leggen
o.v.t.t.
  1. zou tenlaste leggen
  2. zou tenlaste leggen
  3. zou tenlaste leggen
  4. zouden tenlaste leggen
  5. zouden tenlaste leggen
  6. zouden tenlaste leggen
en verder
  1. ben tenlaste gelegd
  2. bent tenlaste gelegd
  3. is tenlaste gelegd
  4. zijn tenlaste gelegd
  5. zijn tenlaste gelegd
  6. zijn tenlaste gelegd
diversen
  1. leg tenlaste!
  2. legt tenlaste!
  3. tenlaste gelegd
  4. tenlaste leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tenlaste leggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
charge aanklacht; beschuldiging; electrische lading; lading; proces verbaal; rapport; tenlastelegging; toeslag; verklaring
VerbRelated TranslationsOther Translations
accuse tenlaste leggen aanklagen; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; betichten; blameren; gispen; incrimineren; laken; nadragen; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
charge tenlaste leggen aanklagen; beschuldigen; betichten; bevelen; casseren; chargeren; commanderen; decreteren; dicteren; factureren; gebieden; gelasten; in rekening brengen; incrimineren; opdragen; overdrijven; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verordenen; verordonneren; voorschrijven
charge with tenlaste leggen aanklagen; beschuldigen; betichten; ten laste leggen

Related Translations for tenlaste leggen