Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. spieken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for spiek from Dutch to English

spieken:

spieken verb (spiek, spiekt, spiekte, spiekten, gespiekt)

  1. spieken (afkijken)
    to crib
    • crib verb (cribs, cribbed, cribbing)

Conjugations for spieken:

o.t.t.
  1. spiek
  2. spiekt
  3. spiekt
  4. spieken
  5. spieken
  6. spieken
o.v.t.
  1. spiekte
  2. spiekte
  3. spiekte
  4. spiekten
  5. spiekten
  6. spiekten
v.t.t.
  1. heb gespiekt
  2. hebt gespiekt
  3. heeft gespiekt
  4. hebben gespiekt
  5. hebben gespiekt
  6. hebben gespiekt
v.v.t.
  1. had gespiekt
  2. had gespiekt
  3. had gespiekt
  4. hadden gespiekt
  5. hadden gespiekt
  6. hadden gespiekt
o.t.t.t.
  1. zal spieken
  2. zult spieken
  3. zal spieken
  4. zullen spieken
  5. zullen spieken
  6. zullen spieken
o.v.t.t.
  1. zou spieken
  2. zou spieken
  3. zou spieken
  4. zouden spieken
  5. zouden spieken
  6. zouden spieken
en verder
  1. ben gespiekt
  2. bent gespiekt
  3. is gespiekt
  4. zijn gespiekt
  5. zijn gespiekt
  6. zijn gespiekt
diversen
  1. spiek!
  2. spiekt!
  3. gespiekt
  4. spiekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spieken [znw.] noun

  1. spieken (overschrijven; overkalken; afkijken)
    the cribbing; the copying

Translation Matrix for spieken:

NounRelated TranslationsOther Translations
copying afkijken; overkalken; overschrijven; spieken gespiek; kopiëren
crib kerststal; kerststalletje; krib; kribbe; slaapplaats voor baby's; wieg
cribbing afkijken; overkalken; overschrijven; spieken
VerbRelated TranslationsOther Translations
crib afkijken; spieken kopiëren; overschrijven

Wiktionary Translations for spieken:

spieken
verb
  1. bedrog plegen bij een schooltest

Cross Translation:
FromToVia
spieken cheat spickenintransitiv; umgangssprachlich: (bei einer Prüfung oder Ähnlichem) von einem anderen oder etwas abschreiben; eigentlich: abgucken, da das Wort eine Form des Sehens meint