Summary
Dutch
Detailed Translations for opsommen from Dutch to English
opsommen:
-
opsommen (opnoemen)
Conjugations for opsommen:
o.t.t.
- som op
- somt op
- somt op
- opsommen
- opsommen
- opsommen
o.v.t.
- somde op
- somde op
- somde op
- somden op
- somden op
- somden op
v.t.t.
- heb opgesomd
- hebt opgesomd
- heeft opgesomd
- hebben opgesomd
- hebben opgesomd
- hebben opgesomd
v.v.t.
- had opgesomd
- had opgesomd
- had opgesomd
- hadden opgesomd
- hadden opgesomd
- hadden opgesomd
o.t.t.t.
- zal opsommen
- zult opsommen
- zal opsommen
- zullen opsommen
- zullen opsommen
- zullen opsommen
o.v.t.t.
- zou opsommen
- zou opsommen
- zou opsommen
- zouden opsommen
- zouden opsommen
- zouden opsommen
en verder
- is opgesomd
- zijn opgesomd
diversen
- som op!
- somt op!
- opgesomd
- opsommend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opsommen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
list | ledenlijst; legerlijst; lijst; lijst van gegevens; opgaaf; opgave; opnoeming; opsomming; overzicht; register; slagzij; staat; staatje; tabel; tafel | |
name | aanduiding; bekendheid; benaming; benoeming; faam; grammaticaal predikaat; merk; merknaam; naam; predikaat; reputatie; roep; term | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
enumerate | opnoemen; opsommen | |
list | opnoemen; opsommen | boeken; een lijst maken; erbij zeggen; noemen; noteren; opnemen in een lijst; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen; vermelden |
mention | opnoemen; opsommen | benoemen; bestempelen; betitelen; erbij zeggen; gewag maken van; gewagen; melding maken van; noemen; vermelden |
name | opnoemen; opsommen | benoemen; bestempelen; betitelen; dopen; een naam geven; noemen; vernoemen |