Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. onvolkomenheid:
  2. onvolkomen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for onvolkomenheid from Dutch to English

onvolkomenheid:

onvolkomenheid [de ~ (v)] noun

  1. de onvolkomenheid (euvel; mankement)
    the imperfection; the flaw; the defect; the fault

Translation Matrix for onvolkomenheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
defect euvel; mankement; onvolkomenheid feil; fout; incorrectheid; onjuistheid
fault euvel; mankement; onvolkomenheid abuis; berisping; blaam; blunder; domheid; dwaling; feil; flater; fout; giller; gisping; incorrectheid; lering; misgreep; misslag; ondeugd; onjuistheid; reprimande; standje; terechtwijzing; vergissing; verwijt; zedelijke slechtheid; zonde
flaw euvel; mankement; onvolkomenheid abuis; barst; blunder; breuk; domheid; dwaling; feil; flater; fout; gebrek; giller; incorrectheid; krak; kwaaltje; manco; misgreep; misslag; onjuistheid; scheur; vergissing; zwakheid
imperfection euvel; mankement; onvolkomenheid gebrekkigheid; tekortkoming
VerbRelated TranslationsOther Translations
defect naar de vijand overlopen

Related Words for "onvolkomenheid":


onvolkomenheid form of onvolkomen:

onvolkomen adj

  1. onvolkomen (onvolmaakt)
  2. onvolkomen (onafgewerkt)

Translation Matrix for onvolkomen:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
deficient onvolkomen; onvolmaakt deficiënt
imperfect onvolkomen; onvolmaakt
incomplete onafgewerkt; onvolkomen incompleet; onaf; onvolledig; onvoltooid
unfinished onafgewerkt; onvolkomen blank; incompleet; onaf; ongelakt; onvolledig; onvoltooid

Related Words for "onvolkomen":


Wiktionary Translations for onvolkomen:


Cross Translation:
FromToVia
onvolkomen defective; flawed; imperfect imparfait — Qui n’est pas parfait.