Summary
Dutch
Detailed Translations for omroeren from Dutch to English
omroeren:
-
omroeren (roeren)
Conjugations for omroeren:
o.t.t.
- roer om
- roert om
- roert om
- roeren om
- roeren om
- roeren om
o.v.t.
- roerde om
- roerde om
- roerde om
- roerden om
- roerden om
- roerden om
v.t.t.
- heb omgeroerd
- hebt omgeroerd
- heeft omgeroerd
- hebben omgeroerd
- hebben omgeroerd
- hebben omgeroerd
v.v.t.
- had omgeroerd
- had omgeroerd
- had omgeroerd
- hadden omgeroerd
- hadden omgeroerd
- hadden omgeroerd
o.t.t.t.
- zal omroeren
- zult omroeren
- zal omroeren
- zullen omroeren
- zullen omroeren
- zullen omroeren
o.v.t.t.
- zou omroeren
- zou omroeren
- zou omroeren
- zouden omroeren
- zouden omroeren
- zouden omroeren
diversen
- roer om!
- roert om!
- omgeroerd
- omroerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omroeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
churn | botervat; karn; karnton | |
stir | geharrewar | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
churn | omroeren; roeren | karnen; kolken; wervelen; wielen; woelen; wroeten; wurmen |
stir | omroeren; roeren | aanroeren; aanstippen; aanstoken; agiteren; beroeren; even aanraken; in beroering brengen; mixen; oppoken; opschudden; opstoken; roeren; rondroeren; toucheren; verroeren; zich bewegen |