Dutch
Detailed Translations for omrekenen from Dutch to English
omrekenen:
-
omrekenen
Conjugations for omrekenen:
o.t.t.
- reken om
- rekent om
- rekent om
- rekenen om
- rekenen om
- rekenen om
o.v.t.
- rekende om
- rekende om
- rekende om
- rekenden om
- rekenden om
- rekenden om
v.t.t.
- heb omgerekend
- hebt omgerekend
- heeft omgerekend
- hebben omgerekend
- hebben omgerekend
- hebben omgerekend
v.v.t.
- had omgerekend
- had omgerekend
- had omgerekend
- hadden omgerekend
- hadden omgerekend
- hadden omgerekend
o.t.t.t.
- zal omrekenen
- zult omrekenen
- zal omrekenen
- zullen omrekenen
- zullen omrekenen
- zullen omrekenen
o.v.t.t.
- zou omrekenen
- zou omrekenen
- zou omrekenen
- zouden omrekenen
- zouden omrekenen
- zouden omrekenen
en verder
- is omgerekend
- zijn omgerekend
diversen
- reken om!
- rekent om!
- omgerekend
- omrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omrekenen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
convert | omrekenen | bekeren; converteren; disloqueren; herbouwen; inwisselen; kerstenen; ombouwen; omgraven; omploegen; omruilen; omschakelen; omspitten; omwerken; omwisselen; omzetten; opnieuw bouwen; overschakelen; ploegen; reconstrueren; roeren; ruilen; spitten; verleggen; verplaatsen; verruilen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verwisselen; verzetten; wisselen |