Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. levenspaar:


Dutch

Detailed Translations for levenspaar from Dutch to English

levenspaar:

levenspaar [znw.] noun

  1. levenspaar (paar; koppel)
    the couple; the pair; the couple for live

Translation Matrix for levenspaar:

NounRelated TranslationsOther Translations
couple koppel; levenspaar; paar koppel; paar; stel; stelletje
couple for live koppel; levenspaar; paar
pair koppel; levenspaar; paar koppel; paar; stel; stelletje; twee personen; twee stuks; tweetal
VerbRelated TranslationsOther Translations
couple aanhaken; aanhangen; aankoppelen; koppelen; neuken; paren; samenkoppelen; sexuele gemeenschap hebben; vasthaken; vastkoppelen; verbinden; vrijen
pair koppelen