Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. invoer:
  2. invoeren:
  3. invaren:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for invoer from Dutch to English

invoer:

invoer [de ~ (m)] noun

  1. de invoer (import)
    the import; the imports
  2. de invoer
    the import
  3. de invoer
    the entry
    – The process of inputting information. 1

Translation Matrix for invoer:

NounRelated TranslationsOther Translations
entry invoer aankomst; aanmelden; binnenkomst; boeking; entree; hoofdwoord; ingang; inkomst; inlaat; inschrijving; intocht; intrede; lemma; toegang; toetreding; trefwoord; vermelding
import import; invoer
imports import; invoer
VerbRelated TranslationsOther Translations
import importeren; invoeren

Wiktionary Translations for invoer:

invoer
noun
  1. het invoeren
invoer
noun
  1. something fed into a process
  2. practice of importing
  3. something brought in from a foreign country
  4. act of entering

invoeren:

invoeren verb (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)

  1. invoeren (stichten; oprichten; instellen)
    to establish; to found; to raise; to lay the foundations; to ground; to tune
    • establish verb (establishes, established, establishing)
    • found verb (founds, founded, founding)
    • raise verb (raises, raised, raising)
    • lay the foundations verb (lays the foundations, laid the foundations, laying the foundations)
    • ground verb (grounds, grounded, grounding)
    • tune verb (tunes, tuned, tuning)
  2. invoeren (importeren)
    to import
    • import verb (imports, imported, importing)
  3. invoeren
    to enter
    – To enter information by means of the keyboard or other input method. 1
    • enter verb (enters, entered, entering)

Conjugations for invoeren:

o.t.t.
  1. voer in
  2. voert in
  3. voert in
  4. voeren in
  5. voeren in
  6. voeren in
o.v.t.
  1. voerde in
  2. voerde in
  3. voerde in
  4. voerden in
  5. voerden in
  6. voerden in
v.t.t.
  1. heb ingevoerd
  2. hebt ingevoerd
  3. heeft ingevoerd
  4. hebben ingevoerd
  5. hebben ingevoerd
  6. hebben ingevoerd
v.v.t.
  1. had ingevoerd
  2. had ingevoerd
  3. had ingevoerd
  4. hadden ingevoerd
  5. hadden ingevoerd
  6. hadden ingevoerd
o.t.t.t.
  1. zal invoeren
  2. zult invoeren
  3. zal invoeren
  4. zullen invoeren
  5. zullen invoeren
  6. zullen invoeren
o.v.t.t.
  1. zou invoeren
  2. zou invoeren
  3. zou invoeren
  4. zouden invoeren
  5. zouden invoeren
  6. zouden invoeren
en verder
  1. ben ingevoerd
  2. bent ingevoerd
  3. is ingevoerd
  4. zijn ingevoerd
  5. zijn ingevoerd
  6. zijn ingevoerd
diversen
  1. voer in!
  2. voert in!
  3. ingevoerd
  4. invoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for invoeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
ground aarde; aardkorst; afweging; bodem; bodemoppervlak; bouwterrein; gebied; gemalen; grond; kavel; overdenking; overweging; perceel; terrein; vermalen; vloer
import import; invoer
raise aankweken; doen voorttelen; fokken
tune deun; deuntje; melodie; wijs; wijsje
VerbRelated TranslationsOther Translations
enter invoeren aangaan; aanknopen; aanmelden; aantreden; betreden; binnen gaan; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenmarcheren; binnenstappen; binnentreden; binnentrekken; ingaan; inklaren; inschrijven; insturen; intekenen; invallen; inzenden; klaren; naar binnen vallen; opgeven; penetreren; subscriberen; toetreden
establish instellen; invoeren; oprichten; stichten aanstellen; benoemen; bepalen; bouwen; constateren; construeren; determineren; installeren; koloniseren; oprichten; optrekken; overeindzetten; settelen; vaststellen; vestigen
found instellen; invoeren; oprichten; stichten funderen; koloniseren; onderbouwen; onderheien; settelen; vestigen
ground instellen; invoeren; oprichten; stichten aarden; funderen; gronden; hameren; kloppen met een hamer; koloniseren; onderbouwen; onderheien; settelen; vestigen
import importeren; invoeren importeren
lay the foundations instellen; invoeren; oprichten; stichten funderen; gronden; grondvesten; koloniseren; settelen; vestigen
raise instellen; invoeren; oprichten; stichten aankaarten; aansnijden; aanvoeren; bezweren; bouwen; construeren; ding rechtzetten; entameren; fokken; grootbrengen; heffen; hijsen; hoger maken; jezelf opwerken; kweken; naar boven tillen; naar voren brengen; naarbovendragen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogbrengen; omhooghalen; omhoogheffen; op tafel leggen; opfokken; ophalen; opheffen; ophijsen; ophogen; opperen; oprichten; optrekken; opvoeden; opwerken; opwerpen; overeindzetten; poneren; rechtop zetten; slangen bezweren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verhogen; vooruitkomen; vormen; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan
tune instellen; invoeren; oprichten; stichten afstellen; afstemmen; bijstellen; opvoeren; regelen; vergroten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
found aangetroffen; gevonden; onbedekt

Wiktionary Translations for invoeren:

invoeren
verb
  1. iets nieuws introduceren
  2. gegevens in een electronisch apparaat stoppen
invoeren
verb
  1. to enter data
  2. to bring in from a foreign country
  3. to give to a machine for processing
  4. to type into a computer

Cross Translation:
FromToVia
invoeren import importieren — Waren aus dem Ausland in das eigene Land einführen
invoeren import importer — comm|fr apporter, introduire dans un pays des productions étranger.
invoeren introduce; insert; put away; put in; stow; enclose; enter; input; sheathe; announce; advertise; give notice of introduire — Faire entrer une chose dans une autre.

invoer form of invaren:

invaren verb (vaar in, vaart in, voer in, voeren in, ingevaren)

  1. invaren (binnenvaren)

Conjugations for invaren:

o.t.t.
  1. vaar in
  2. vaart in
  3. vaart in
  4. varen in
  5. varen in
  6. varen in
o.v.t.
  1. voer in
  2. voer in
  3. voer in
  4. voeren in
  5. voeren in
  6. voeren in
v.t.t.
  1. ben ingevaren
  2. bent ingevaren
  3. is ingevaren
  4. zijn ingevaren
  5. zijn ingevaren
  6. zijn ingevaren
v.v.t.
  1. was ingevaren
  2. was ingevaren
  3. was ingevaren
  4. waren ingevaren
  5. waren ingevaren
  6. waren ingevaren
o.t.t.t.
  1. zal invaren
  2. zult invaren
  3. zal invaren
  4. zullen invaren
  5. zullen invaren
  6. zullen invaren
o.v.t.t.
  1. zou invaren
  2. zou invaren
  3. zou invaren
  4. zouden invaren
  5. zouden invaren
  6. zouden invaren
en verder
  1. vaarde in
  2. vaarde in
  3. vaarde in
  4. vaarden in
  5. vaarden in
  6. vaarden in
diversen
  1. vaar in!
  2. vaart in!
  3. ingevaren
  4. invarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for invaren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
sail into binnenvaren; invaren

Wiktionary Translations for invaren:

invaren
verb
  1. (ergatief) met een vaartuig een nauw water ingaan