Dutch
Detailed Translations for inschatten from Dutch to English
inschatten:
Conjugations for inschatten:
o.t.t.
- schat in
- schat in
- schat in
- schatten in
- schatten in
- schatten in
o.v.t.
- schatte in
- schatte in
- schatte in
- schatten in
- schatten in
- schatten in
v.t.t.
- heb ingeschat
- hebt ingeschat
- heeft ingeschat
- hebben ingeschat
- hebben ingeschat
- hebben ingeschat
v.v.t.
- had ingeschat
- had ingeschat
- had ingeschat
- hadden ingeschat
- hadden ingeschat
- hadden ingeschat
o.t.t.t.
- zal inschatten
- zult inschatten
- zal inschatten
- zullen inschatten
- zullen inschatten
- zullen inschatten
o.v.t.t.
- zou inschatten
- zou inschatten
- zou inschatten
- zouden inschatten
- zouden inschatten
- zouden inschatten
en verder
- is ingeschat
diversen
- schat in!
- schat in!
- ingeschat
- inschattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inschatten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
estimate | becijfering; berekening; calculatie; gissing; inschatting; offerte; prijsopgave; raming; schatting; taxatie; waardebepaling; waardeschatting | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
assess | afwegen; bepalen; inschatten; schatten | |
calculate | afwegen; bepalen; inschatten; schatten | becijferen; begroten; berekenen; calculeren; incalculeren; ramen; rekenen; rekening houden met; schatten; uitrekenen; uitwerken |
estimate | afwegen; bepalen; inschatten; schatten | begroten; beramen; berekenen; gissen; gissing maken; raden; ramen; schatten; taxeren |