Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. doorsluizen:


Dutch

Detailed Translations for doorsluizen from Dutch to English

doorsluizen:

doorsluizen verb (sluis door, sluist door, sluisde door, sluisden door, doorgesluisd)

  1. doorsluizen
    to let through
    • let through verb (lets through, let through, letting through)
  2. doorsluizen
    to pipe
    – In Windows PowerShell, to send the results of the preceding command as input to the next command in the pipeline. 1
    • pipe verb (pipes, piped, piping)

Conjugations for doorsluizen:

o.t.t.
  1. sluis door
  2. sluist door
  3. sluist door
  4. sluizen door
  5. sluizen door
  6. sluizen door
o.v.t.
  1. sluisde door
  2. sluisde door
  3. sluisde door
  4. sluisden door
  5. sluisden door
  6. sluisden door
v.t.t.
  1. heb doorgesluisd
  2. hebt doorgesluisd
  3. heeft doorgesluisd
  4. hebben doorgesluisd
  5. hebben doorgesluisd
  6. hebben doorgesluisd
v.v.t.
  1. had doorgesluisd
  2. had doorgesluisd
  3. had doorgesluisd
  4. hadden doorgesluisd
  5. hadden doorgesluisd
  6. hadden doorgesluisd
o.t.t.t.
  1. zal doorsluizen
  2. zult doorsluizen
  3. zal doorsluizen
  4. zullen doorsluizen
  5. zullen doorsluizen
  6. zullen doorsluizen
o.v.t.t.
  1. zou doorsluizen
  2. zou doorsluizen
  3. zou doorsluizen
  4. zouden doorsluizen
  5. zouden doorsluizen
  6. zouden doorsluizen
en verder
  1. is doorgesluisd
  2. zijn doorgesluisd
diversen
  1. sluis door!
  2. sluist door!
  3. doorgesluisd
  4. doorsluizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorsluizen:

NounRelated TranslationsOther Translations
pipe fluit; pijp; tabakspijp; verticale streep
VerbRelated TranslationsOther Translations
let through doorsluizen doorlaten
pipe doorsluizen