Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bonken:
  2. bonk:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bonken from Dutch to English

bonken:

bonken verb (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)

  1. bonken (slaan; rammen; hameren)
    to hammer; to thump; to bang
    • hammer verb (hammers, hammered, hammering)
    • thump verb (thumps, thumped, thumping)
    • bang verb (bangs, banged, banging)

Conjugations for bonken:

o.t.t.
  1. bonk
  2. bonkt
  3. bonkt
  4. bonken
  5. bonken
  6. bonken
o.v.t.
  1. bonkte
  2. bonkte
  3. bonkte
  4. bonkten
  5. bonkten
  6. bonkten
v.t.t.
  1. heb gebonkt
  2. hebt gebonkt
  3. heeft gebonkt
  4. hebben gebonkt
  5. hebben gebonkt
  6. hebben gebonkt
v.v.t.
  1. had gebonkt
  2. had gebonkt
  3. had gebonkt
  4. hadden gebonkt
  5. hadden gebonkt
  6. hadden gebonkt
o.t.t.t.
  1. zal bonken
  2. zult bonken
  3. zal bonken
  4. zullen bonken
  5. zullen bonken
  6. zullen bonken
o.v.t.t.
  1. zou bonken
  2. zou bonken
  3. zou bonken
  4. zouden bonken
  5. zouden bonken
  6. zouden bonken
diversen
  1. bonk!
  2. bonkt!
  3. gebonkt
  4. bonkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bonken:

NounRelated TranslationsOther Translations
bang bam; dreun; explosie; haardracht; harde slag; klap; knal; kwak; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; pony; smak
hammer hamer; hamerwerpen; kogelslingeren; slaghamer
thump bons; dreun; klap; knal; kwak; pof; smak
VerbRelated TranslationsOther Translations
bang bonken; hameren; rammen; slaan een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen met een hamer; knallen; meppen; slaan; timmeren
hammer bonken; hameren; rammen; slaan een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; klinken; kloppen met een hamer; meppen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
thump bonken; hameren; rammen; slaan hengsten; rammen; stompen
AdverbRelated TranslationsOther Translations
bang boem

Related Words for "bonken":


bonken form of bonk:

bonk [de ~ (m)] noun

  1. de bonk (bonkend geluid)
    the whopper; the strapper

Translation Matrix for bonk:

NounRelated TranslationsOther Translations
strapper bonk; bonkend geluid
whopper bonk; bonkend geluid gevaarte; groot exemplaar; hengst; joekel; kanjer; klap; knaap; knoert; kokker; kokkerd; lel; loei; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot

Related Words for "bonk":


Wiktionary Translations for bonk:


Cross Translation:
FromToVia
bonk piece; bit; lump morceauportion séparée d’une chose solide qui peut être manger.
bonk piece; bit; document; deed; chamber; ward; lump; act piècepartie, portion, morceau d’un tout.