Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. boemel:
  2. boemelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for boemel from Dutch to English

boemel:

boemel [de ~ (m)] noun

  1. de boemel (boemeltrein)
    the stopping train; the slow train

Translation Matrix for boemel:

NounRelated TranslationsOther Translations
slow train boemel; boemeltrein boemeltreintje; stoptrein; stoptreintje
stopping train boemel; boemeltrein stoptrein; stoptreintje

Related Words for "boemel":

  • boemelen, boemels, boemeltje, boemeltjes

boemelen:

boemelen verb (boemel, boemelt, boemelde, boemelden, geboemeld)

  1. boemelen (aan de zwier gaan)

Conjugations for boemelen:

o.t.t.
  1. boemel
  2. boemelt
  3. boemelt
  4. boemelen
  5. boemelen
  6. boemelen
o.v.t.
  1. boemelde
  2. boemelde
  3. boemelde
  4. boemelden
  5. boemelden
  6. boemelden
v.t.t.
  1. heb geboemeld
  2. hebt geboemeld
  3. heeft geboemeld
  4. hebben geboemeld
  5. hebben geboemeld
  6. hebben geboemeld
v.v.t.
  1. had geboemeld
  2. had geboemeld
  3. had geboemeld
  4. hadden geboemeld
  5. hadden geboemeld
  6. hadden geboemeld
o.t.t.t.
  1. zal boemelen
  2. zult boemelen
  3. zal boemelen
  4. zullen boemelen
  5. zullen boemelen
  6. zullen boemelen
o.v.t.t.
  1. zou boemelen
  2. zou boemelen
  3. zou boemelen
  4. zouden boemelen
  5. zouden boemelen
  6. zouden boemelen
diversen
  1. boemel!
  2. boemelt!
  3. geboemeld
  4. boemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for boemelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
be on the spree aan de zwier gaan; boemelen de hort op gaan; stappen; uitgaan

Related Words for "boemelen":


Wiktionary Translations for boemelen:

boemelen
verb
  1. zijn tijd doorbrengen met uitgaan