Noun | Related Translations | Other Translations |
faint
|
|
bedwelming; flauwte; versuffing; zwijm
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
faint
|
|
flauwvallen; in katzwijm vallen; wegraken; zwijmelen
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
faint
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
afgedempt; bleek; flauw; flauwtjes; flets; gedempt; halfluid; laf; mistig; nevelachtig; niet helder; onduidelijk; onhelder; schemerig; schimmig; slap; slapjes; vaag; vagelijk; verschoten; wazig; zonder zout; zoutloos; zwak; zwakjes
|
feeble
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; slap; slapjes; smakeloos; stijlloos; zwak; zwakjes
|
frail
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; onsolide; slap; slapjes; teder; teer; tenger; zwak
|
pale
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
blank; bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; pips; verschoten; wit; wit van huidskleur
|
sick
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
beu; gruwelijk; misselijk; naar; onpasselijk; onwel; pathologisch; spuugmisselijk; spuugzat; ziekelijk
|
wan
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
|
weak
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
karakterloos; krachteloos; slap; slapjes; week; zonder karakter; zwak
|