Dutch

Detailed Translations for bijsluiten from Dutch to English

bijsluiten:

bijsluiten verb

  1. bijsluiten (bijdoen; toevoegen; bijvoegen; erbij voegen)
    to append; to add; to add to; to join
    • append verb (appends, appended, appending)
    • add verb (adds, added, adding)
    • add to verb (adds to, added to, adding to)
    • join verb (joins, joined, joining)
  2. bijsluiten (toevoegen; bijvoegen; insluiten)
    to enclose; evnvelope; to encapsulate; besieged; to besiege; to cover; to wrap up; besieges; to surround

Translation Matrix for bijsluiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
cover afdekkap; beddedeken; beddekleedje; bedekking; bescherming; boekomslag; buitenkant; couvert; dak; dek; deken; dekking; dekmantel; deksel; enveloppe; etui; hoes; huls; kaft; kap; koepel; koker; l.p.hoes; lid; omhulsel; omkleedsel; omslag; omwindsel; overdekking; overkapping; overtrek; pennendoosje; pennenkoker; platenhoes; protectie; verpakking; wikkel
join aanvoegen; join
VerbRelated TranslationsOther Translations
add bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aanbouwen; aansluiten; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijtellen; bijvoegen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; expanderen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; openen; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; voegen; voltallig maken; zetten
add to bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen
append bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen toevoegen
besiege bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen belegeren; insluiten; omsingelen; omsluiten
besieged bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
besieges bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
cover bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afdekken; afleggen; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; bemantelen; beschermen; beschrijven; beschutten; dekken; hullen; indekken; inhullen; kaften; maskeren; mededelen; meters maken; omhullen; overdekken; overkappen; overkoepelen; overtrekken; overwelven; stofferen; uiteenzetten; van bekleding voorzien; verhalen; verhullen; versluieren; vertellen; zeggen
encapsulate bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; omvatten
enclose bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afgrenzen; begrenzen; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; omvatten; van afsluitende laag voorzien; van grenzen voorzien
evnvelope bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
join bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aaneenlassen; aaneenschakelen; aansluiten; bij elkaar brengen; bijeen komen; bijeenbrengen; bijvoegen; binden; bundelen; combineren; concentreren; deelnemen; een combinatie maken; erbij komen; in de val laten lopen; knevelen; knopen; koppelen; lassen; meedoen; participeren; samenbrengen; samenkomen; samenvoegen; strikken; vastbinden; vastmaken; verbinden; voegen; zich voegen
surround bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afgrenzen; begrenzen; inkapselen; insluiten; omcirkelen; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; van afsluitende laag voorzien; van grenzen voorzien
wrap up bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen emballeren; inpakken; inwikkelen; verpakken; wikkelen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
besieged ingesloten; omsingeld
ModifierRelated TranslationsOther Translations
join mede; mee