Dutch
Detailed Translations for insnoeren from Dutch to English
insnoeren:
-
insnoeren
Conjugations for insnoeren:
o.t.t.
- snoer in
- snoert in
- snoert in
- snoeren in
- snoeren in
- snoeren in
o.v.t.
- snoerde in
- snoerde in
- snoerde in
- snoerden in
- snoerden in
- snoerden in
v.t.t.
- heb ingesnoerd
- hebt ingesnoerd
- heeft ingesnoerd
- hebben ingesnoerd
- hebben ingesnoerd
- hebben ingesnoerd
v.v.t.
- had ingesnoerd
- had ingesnoerd
- had ingesnoerd
- hadden ingesnoerd
- hadden ingesnoerd
- hadden ingesnoerd
o.t.t.t.
- zal insnoeren
- zult insnoeren
- zal insnoeren
- zullen insnoeren
- zullen insnoeren
- zullen insnoeren
o.v.t.t.
- zou insnoeren
- zou insnoeren
- zou insnoeren
- zouden insnoeren
- zouden insnoeren
- zouden insnoeren
en verder
- ben ingesnoerd
- bent ingesnoerd
- is ingesnoerd
- zijn ingesnoerd
- zijn ingesnoerd
- zijn ingesnoerd
diversen
- snoer in!
- snoert in!
- ingesnoerd
- insnoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for insnoeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
constrict | insnoeren | afbinden; afsnoeren |