Dutch
Detailed Translations for geslacht from Dutch to English
geslacht:
Translation Matrix for geslacht:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dynasty | dynastie; familie; geslacht; stamhuis | koningshuis; regerende familie; vorstenhuis |
gender | genus; geslacht; kunne; sekse | |
reign | dynastie; geslacht | bewind; regentschap; regeringsstelsel; regime; staatsbestel |
sex | genus; geslacht; kunne; sekse | geslachtsgemeenschap; omgang; seks; verkeer |
- | familie | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
reign | gezaghebben; heersen; heersen van griep; macht uitoefenen; overheersen; regeren; verspreiden van ziekte |
Synonyms for "geslacht":
Related Definitions for "geslacht":
Wiktionary Translations for geslacht:
geslacht
Cross Translation:
noun
geslacht
-
geslachtsorganen
- geslacht → genitals
-
(biologisch) genus
- geslacht → genus
-
grammaticaal geslacht
- geslacht → (grammatical) gender
-
afstammelingen van één persoon
- geslacht → line
noun
-
descent
-
taxon at this rank
-
rank in a taxonomic classification between family and species
-
socio-cultural phenomenon
-
biological sex of persons or animals
-
grammar: division of nouns and pronouns
-
gender (female or male)
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• geslacht | → genus | ↔ Gattung — Biologie, Systematik: taxonomische Kategorie, die einander sehr nahestehende Arten zusammenfasst |
• geslacht | → genus; mankind; kind; type; sort; way; style; genre; gender | ↔ genre — ensemble d’êtres, ou de choses, caractériser par un ou des traits communs. |
• geslacht | → generation | ↔ génération — action d’engendrer, de produire son semblable. |
• geslacht | → family; household; building | ↔ maison — (architecture) bâtiment servir de logis, d’habitation, de demeure. |
• geslacht | → sex; gender | ↔ sexe — biol|fr genre qui peut être masculin ou féminin. |
geslacht form of slachten:
-
slachten
Conjugations for slachten:
o.t.t.
- slacht
- slacht
- slacht
- slachten
- slachten
- slachten
o.v.t.
- slachtte
- slachtte
- slachtte
- slachtten
- slachtten
- slachtten
v.t.t.
- heb geslacht
- hebt geslacht
- heeft geslacht
- hebben geslacht
- hebben geslacht
- hebben geslacht
v.v.t.
- had geslacht
- had geslacht
- had geslacht
- hadden geslacht
- hadden geslacht
- hadden geslacht
o.t.t.t.
- zal slachten
- zult slachten
- zal slachten
- zullen slachten
- zullen slachten
- zullen slachten
o.v.t.t.
- zou slachten
- zou slachten
- zou slachten
- zouden slachten
- zouden slachten
- zouden slachten
en verder
- ben geslacht
- bent geslacht
- is geslacht
- zijn geslacht
- zijn geslacht
- zijn geslacht
diversen
- slacht!
- slachtt!
- geslacht
- slachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for slachten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
butcher | slager; slagerszaak; vleeshouwer | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
butcher | slachten |