Summary


Dutch

Detailed Translations for wrokken from Dutch to German

wrokken:

wrokken verb (wrok, wrokt, wrokte, wrokten, gewrokt)

  1. wrokken (wrok koesteren)
    nachtragen; Groll hegen
    • nachtragen verb (trag nach, trägst nach, trägt nach, trug anch, truget anch, nachgetragen)

Conjugations for wrokken:

o.t.t.
  1. wrok
  2. wrokt
  3. wrokt
  4. wrokken
  5. wrokken
  6. wrokken
o.v.t.
  1. wrokte
  2. wrokte
  3. wrokte
  4. wrokten
  5. wrokten
  6. wrokten
v.t.t.
  1. heb gewrokt
  2. hebt gewrokt
  3. heeft gewrokt
  4. hebben gewrokt
  5. hebben gewrokt
  6. hebben gewrokt
v.v.t.
  1. had gewrokt
  2. had gewrokt
  3. had gewrokt
  4. hadden gewrokt
  5. hadden gewrokt
  6. hadden gewrokt
o.t.t.t.
  1. zal wrokken
  2. zult wrokken
  3. zal wrokken
  4. zullen wrokken
  5. zullen wrokken
  6. zullen wrokken
o.v.t.t.
  1. zou wrokken
  2. zou wrokken
  3. zou wrokken
  4. zouden wrokken
  5. zouden wrokken
  6. zouden wrokken
diversen
  1. wrok!
  2. wrokt!
  3. gewrokt
  4. wrokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wrokken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
Groll hegen wrok koesteren; wrokken
nachtragen wrok koesteren; wrokken aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden

Related Words for "wrokken":


wrok:

wrok [de ~ (m)] noun

  1. de wrok (verbittering)
    die Verbitterung; der Groll

Translation Matrix for wrok:

NounRelated TranslationsOther Translations
Groll verbittering; wrok bitterheid; knorrigheid; kregelheid; vijandelijkheid; vijandigheid; wrangheid
Verbitterung verbittering; wrok bitterheid; wrangheid

Related Words for "wrok":


Wiktionary Translations for wrok:

wrok
noun
  1. blijvend gevoel van onvrede over geleden of vermeend onrecht

Cross Translation:
FromToVia
wrok Neid; Groll grudge — deep seated animosity
wrok Groll rancor — the deepest malignity or spite
wrok Boshaftigkeit; Gehässigkeit spite — ill-will or hatred toward another; a desire to vex or injure
wrok Groll; Rachsucht rancune — Ressentiment tenace, sentiment profond de mal-être, ...