Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. wild rennen:


Dutch

Detailed Translations for wild rennen from Dutch to German

wild rennen:

wild rennen verb

  1. wild rennen (ravotten; stoeien; dollen; zich uitleven; wild spelen)
    scherzen; balgen; herumtollen; toben; sich balgen; schäkern
    • scherzen verb (scherze, scherzest, scherzt, scherzte, scherztet, gescherzt)
    • balgen verb (balge, balgst, balgt, balgte, balgtet, gebalgt)
    • herumtollen verb (tolle herum, tollst herum, tollt herum, tollte herum, tolltet herum, herumgetollt)
    • toben verb (tobe, tobst, tobt, tobte, tobtet, getobt)
    • sich balgen verb (balge mich, balgst dich, balgt sich, balgte sich, balgtet euch, sich gebalgt)
    • schäkern verb (schäkere, schäkerst, schäkert, schäkerte, schäkertet, geschäkert)

Translation Matrix for wild rennen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
balgen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
herumtollen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; robbedoezen; ronddartelen; schertsen; streek uithalen
scherzen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven badineren; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; schertsen; streek uithalen
schäkern dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven flirten; gekheid maken; lonken; sjansen
sich balgen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven robbedoezen
toben dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven brullen; fulmineren; gillen; het uitgillen; janken; joelen; jubelen; juichen; kwaad zijn; lawaai maken; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen; vuilbekken; woedend zijn; woest spelen

Related Translations for wild rennen