Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. stuntelen:


Dutch

Detailed Translations for stuntelen from Dutch to German

stuntelen:

stuntelen verb (stuntel, stuntelt, stuntelde, stuntelden, gestunteld)

  1. stuntelen (klungelen; knoeien; klunzen; prutsen)
    stümpern; pfuschen
    • stümpern verb (stümpere, stümperst, stümpert, stümperte, stümpertet, gestümpert)
    • pfuschen verb (pfusche, pfuschst, pfuscht, pfuschte, pfuschtet, gepfuscht)

Conjugations for stuntelen:

o.t.t.
  1. stuntel
  2. stuntelt
  3. stuntelt
  4. stuntelen
  5. stuntelen
  6. stuntelen
o.v.t.
  1. stuntelde
  2. stuntelde
  3. stuntelde
  4. stuntelden
  5. stuntelden
  6. stuntelden
v.t.t.
  1. heb gestunteld
  2. hebt gestunteld
  3. heeft gestunteld
  4. hebben gestunteld
  5. hebben gestunteld
  6. hebben gestunteld
v.v.t.
  1. had gestunteld
  2. had gestunteld
  3. had gestunteld
  4. hadden gestunteld
  5. hadden gestunteld
  6. hadden gestunteld
o.t.t.t.
  1. zal stuntelen
  2. zult stuntelen
  3. zal stuntelen
  4. zullen stuntelen
  5. zullen stuntelen
  6. zullen stuntelen
o.v.t.t.
  1. zou stuntelen
  2. zou stuntelen
  3. zou stuntelen
  4. zouden stuntelen
  5. zouden stuntelen
  6. zouden stuntelen
en verder
  1. ben gestunteld
  2. bent gestunteld
  3. is gestunteld
  4. zijn gestunteld
  5. zijn gestunteld
  6. zijn gestunteld
diversen
  1. stuntel!
  2. stuntelt!
  3. gestunteld
  4. stuntelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stuntelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
pfuschen klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen aanklooien; aanmodderen; broddelen; klooien; modderen; prutsen; rommelen; rotzooien
stümpern klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen aanklooien; aanmodderen; broddelen; klooien; prutsen; rommelen; rotzooien