Dutch
Detailed Translations for opstrijken from Dutch to German
opstrijken:
-
opstrijken (in ontvangst nemen; ontvangen; krijgen)
Conjugations for opstrijken:
o.t.t.
- strijk op
- strijkt op
- strijkt op
- strijken op
- strijken op
- strijken op
o.v.t.
- steerk op
- streek op
- streek op
- streken op
- streken op
- streken op
v.t.t.
- heb opgestreken
- hebt opgestreken
- heeft opgestreken
- hebben opgestreken
- hebben opgestreken
- hebben opgestreken
v.v.t.
- had opgestreken
- had opgestreken
- had opgestreken
- hadden opgestreken
- hadden opgestreken
- hadden opgestreken
o.t.t.t.
- zal opstrijken
- zult opstrijken
- zal opstrijken
- zullen opstrijken
- zullen opstrijken
- zullen opstrijken
o.v.t.t.
- zou opstrijken
- zou opstrijken
- zou opstrijken
- zouden opstrijken
- zouden opstrijken
- zouden opstrijken
en verder
- is opgestreken
- zijn opgestreken
diversen
- strijk op!
- strijkt op!
- opgestreken
- opstrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze