Dutch
Detailed Translations for opdrijven from Dutch to German
opdrijven:
-
opdrijven (opjagen; jachten; ophitsen; voortjagen)
hochtreiben; jagen; hetzen; auftreiben; aufhetzen; aufjagen; antreiben; anspornen; hochdrehen; aufstacheln; aufwirbeln; aufscheuchen-
aufstacheln verb (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
-
aufscheuchen verb
-
opdrijven (veel doen stijgen; opschroeven)
-
opdrijven (voortdrijven; wegjagen; voortjagen; aanzwiepen)
Conjugations for opdrijven:
o.t.t.
- drijf op
- drijft op
- drijft op
- drijven op
- drijven op
- drijven op
o.v.t.
- dreef op
- dreef op
- dreef op
- dreven op
- dreven op
- dreven op
v.t.t.
- heb opgedreven
- hebt opgedreven
- heeft opgedreven
- hebben opgedreven
- hebben opgedreven
- hebben opgedreven
v.v.t.
- had opgedreven
- had opgedreven
- had opgedreven
- hadden opgedreven
- hadden opgedreven
- hadden opgedreven
o.t.t.t.
- zal opdrijven
- zult opdrijven
- zal opdrijven
- zullen opdrijven
- zullen opdrijven
- zullen opdrijven
o.v.t.t.
- zou opdrijven
- zou opdrijven
- zou opdrijven
- zouden opdrijven
- zouden opdrijven
- zouden opdrijven
en verder
- is opgedreven
- zijn opgedreven
diversen
- drijf op!
- drijft op!
- opgedreven
- opdrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opdrijven:
Wiktionary Translations for opdrijven:
opdrijven
verb
-
iets naar boven toe doen bewegen
- opdrijven → hochtreiben