Dutch
Detailed Translations for keutel from Dutch to German
keutel:
-
de keutel (stuk poep; uitwerpsel; hoop; drol)
Translation Matrix for keutel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Kot | drol; hoop; keutel; stuk poep; uitwerpsel | beer; drek; excrementen; fecaliën; feces; kak; poep; prut; schijt; smurrie; stront; uitscheiding; uitwerpselen |
Scheiße | drol; hoop; keutel; stuk poep; uitwerpsel |
Related Words for "keutel":
keutelen:
-
keutelen
schmieren; kleckern; sudeln; schweinigeln-
schweinigeln verb (schweinigele, schweinigelst, schweinigelt, schweinigelte, schweinigeltet, geschweinigelt)
Conjugations for keutelen:
o.t.t.
- keutel
- keutelt
- keutelt
- keutelen
- keutelen
- keutelen
o.v.t.
- keutelde
- keutelde
- keutelde
- keutelden
- keutelden
- keutelden
v.t.t.
- heb gekeuteld
- hebt gekeuteld
- heeft gekeuteld
- hebben gekeuteld
- hebben gekeuteld
- hebben gekeuteld
v.v.t.
- had gekeuteld
- had gekeuteld
- had gekeuteld
- hadden gekeuteld
- hadden gekeuteld
- hadden gekeuteld
o.t.t.t.
- zal keutelen
- zult keutelen
- zal keutelen
- zullen keutelen
- zullen keutelen
- zullen keutelen
o.v.t.t.
- zou keutelen
- zou keutelen
- zou keutelen
- zouden keutelen
- zouden keutelen
- zouden keutelen
en verder
- is gekeuteld
diversen
- keutel!
- keutelt!
- gekeuteld
- keutelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for keutelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
kleckern | keutelen | kladden; knoeien; morsen; vergieten; vlekken |
schmieren | keutelen | afreizen; doorsmeren; inoliën; invetten; kladden; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; morsen; neerkladden; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; vlekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken |
schweinigeln | keutelen | kladden; knoeien; morsen; rotzooi maken; schuine moppen tappen; troep maken; vlekken |
sudeln | keutelen | bevuilen; modderen; vies maken; vuil maken |