Verb | Related Translations | Other Translations |
abholen
|
iets ophalen
|
afhalen en meenemen; een snuif nemen; insnuiven; ophalen; oppikken; opsnuiven; snuiven
|
auffischen
|
iets ophalen
|
opvissen
|
aufholen
|
iets ophalen
|
afhalen; afnemen; heffen; hijsen; meenemen; omhoog heffen; omhooghalen; ophalen; opheffen; ophijsen; weghalen; wegnemen
|
etwas abholen
|
iets ophalen
|
|
hissen
|
iets ophalen
|
bouwen; construeren; hieuwen; hieven; met een spil omhoogwerken; omhooghalen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opstijgen; opvliegen
|
hochziehen
|
iets ophalen
|
een snuif nemen; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; insnuiven; lichten; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; omhoog brengen; omhoog heffen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opheffen; ophijsen; opsnuiven; opstijgen; optillen; opvliegen; snuiven; takelen; tillen
|
holen
|
iets ophalen
|
afhalen en meenemen; behalen; distribueren; halen; iets halen; lenen; ontlenen; ophalen; oppikken; pakken; ronddelen; uitreiken; verdelen; verkrijgen; winnen
|
schnupfen
|
iets ophalen
|
een loopneus hebben; een snuif nemen; insnuiven; inzuigen; naar binnen zuigen; opsnuiven; snuiven
|
schnuppern
|
iets ophalen
|
drugs gebruiken; drugs snuiven; een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; sniffelen; snuffen; snuiven
|
ziehen
|
iets ophalen
|
aankweken; aanplanten; een snuif nemen; fokken; genereren; hieuwen; hieven; insnuiven; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opfokken; opkweken; opsnuiven; planten; procreëren; rukken; slepen; sleuren; snuiven; telen; tochten; trekken; verbouwen; voortbrengen
|