Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. huisbewoner:


Dutch

Detailed Translations for huisbewoner from Dutch to German

huisbewoner:

huisbewoner [de ~ (m)] noun

  1. de huisbewoner (inwoner; bewoner)
    der Einwohner; der Mitbewohner; der Zimmerbewohner; der Mieter

Translation Matrix for huisbewoner:

NounRelated TranslationsOther Translations
Einwohner bewoner; huisbewoner; inwoner autochtoon; bewoner; inboorling; ingeborene; ingezetene; inlander; inwoner; lokale bevolking; oorpronkelijke bewoner
Mieter bewoner; huisbewoner; inwoner bewoner van huurwoning; huurder
Mitbewohner bewoner; huisbewoner; inwoner interne; inwonende; kamerbewoner
Zimmerbewohner bewoner; huisbewoner; inwoner interne; inwonende; kamerbewoner

Related Words for "huisbewoner":

  • huisbewoners