Dutch
Detailed Translations for gestudeerd from Dutch to German
gestudeerd:
-
gestudeerd (erudiet; wijs; ontwikkeld; zeer ontwikkeld; hooggeleerd; geletterd; zeer geleerd; belezen)
studiert; gelehrt; hochgelehrt; hochgebildet; klug; geschult; belesen; literarisch gebildet; wissenschaftlich gebildet-
studiert adj
-
gelehrt adj
-
hochgelehrt adj
-
hochgebildet adj
-
klug adj
-
geschult adj
-
belesen adj
-
Translation Matrix for gestudeerd:
studeren:
Conjugations for studeren:
o.t.t.
- studeer
- studeert
- studeert
- studeren
- studeren
- studeren
o.v.t.
- studeerde
- studeerde
- studeerde
- studeerden
- studeerden
- studeerden
v.t.t.
- heb gestudeerd
- hebt gestudeerd
- heeft gestudeerd
- hebben gestudeerd
- hebben gestudeerd
- hebben gestudeerd
v.v.t.
- had gestudeerd
- had gestudeerd
- had gestudeerd
- hadden gestudeerd
- hadden gestudeerd
- hadden gestudeerd
o.t.t.t.
- zal studeren
- zult studeren
- zal studeren
- zullen studeren
- zullen studeren
- zullen studeren
o.v.t.t.
- zou studeren
- zou studeren
- zou studeren
- zouden studeren
- zouden studeren
- zouden studeren
en verder
- ben gestudeerd
- bent gestudeerd
- is gestudeerd
- zijn gestudeerd
- zijn gestudeerd
- zijn gestudeerd
diversen
- studeer!
- studeert!
- gestudeerd
- studerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for studeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Lernen | bekwamen; blokken; leren; studeren | |
Studieren | bekwamen; blokken; leren; studeren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
büffeln | blokken; leren; studeren | blokken; hard studeren; hengsten; stevig aanpakken; streng behandelen; vossen |
erlernen | blokken; leren; studeren | aanleren; bijbrengen; doceren; eigen maken; inlichten; leren; onderrichten; onderwijzen; oppikken; opsteken; verwerven; voorlichten |
lernen | blokken; leren; studeren | aanleren; bijbrengen; doceren; eigen maken; iets leren; inlichten; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; oppikken; opsteken; verhelpen; verwerven; voorlichten |
studieren | blokken; leren; studeren | aanleren; bestuderen; eigen maken; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; meekrijgen; meepikken; oefenen; onderwijzen; oppikken; opsteken; repeteren; verwerven |
- | bestuderen |