Dutch
Detailed Translations for gebruik maken van from Dutch to German
gebruik maken van:
gebruik maken van verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
gebruik maken van (bezigen; gebruiken; hanteren)
-
gebruik maken van (gebruiken; toepassen; benutten; aanwenden)
benutzen; gebrauchen; verwenden; anwenden; praktizieren; handhaben; hantieren; tun; verrichten-
praktizieren verb (praktiziere, praktizierst, praktiziert, praktizierte, praktiziertet, praktiziert)
-
gebruik maken van (gebruiken; aanwenden; benutten; utiliseren)
Conjugations for gebruik maken van:
o.t.t.
- maak gebruik van
- maakt gebruik van
- maakt gebruik van
- maken gebruik van
- maken gebruik van
- maken gebruik van
o.v.t.
- maakte gebruik van
- maakte gebruik van
- maakte gebruik van
- maakten gebruik van
- maakten gebruik van
- maakten gebruik van
v.t.t.
- heb gebruik gemaakt van
- hebt gebruik gemaakt van
- heeft gebruik gemaakt van
- hebben gebruik gemaakt van
- hebben gebruik gemaakt van
- hebben gebruik gemaakt van
v.v.t.
- had gebruik gemaakt van
- had gebruik gemaakt van
- had gebruik gemaakt van
- hadden gebruik gemaakt van
- hadden gebruik gemaakt van
- hadden gebruik gemaakt van
o.t.t.t.
- zal gebruik maken van
- zult gebruik maken van
- zal gebruik maken van
- zullen gebruik maken van
- zullen gebruik maken van
- zullen gebruik maken van
o.v.t.t.
- zou gebruik maken van
- zou gebruik maken van
- zou gebruik maken van
- zouden gebruik maken van
- zouden gebruik maken van
- zouden gebruik maken van
diversen
- maak gebruik van!
- maakt gebruik van!
- gebruik gemaakt van
- gebruik makend van
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze