Dutch

Detailed Translations for exploiteren from Dutch to German

exploiteren:

exploiteren verb (exploiteer, exploiteert, exploiteerde, exploiteerden, geëxploiteerd)

  1. exploiteren (uitbuiten)
    inBetriebsetzen; ausbeuten; ausnutzen; benutzen; schaffen; abbauen
    • ausbeuten verb (beute aus, beutest aus, beutet aus, beutete aus, beutetet aus, ausgebeutet)
    • ausnutzen verb (nutze aus, nutzest aus, nutzt aus, nutzte aus, nutztet aus, asugenutzt)
    • benutzen verb (benutze, benutzt, benutzte, benutztet, benutzt)
    • schaffen verb (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • abbauen verb

Conjugations for exploiteren:

o.t.t.
  1. exploiteer
  2. exploiteert
  3. exploiteert
  4. exploiteren
  5. exploiteren
  6. exploiteren
o.v.t.
  1. exploiteerde
  2. exploiteerde
  3. exploiteerde
  4. exploiteerden
  5. exploiteerden
  6. exploiteerden
v.t.t.
  1. heb geëxploiteerd
  2. hebt geëxploiteerd
  3. heeft geëxploiteerd
  4. hebben geëxploiteerd
  5. hebben geëxploiteerd
  6. hebben geëxploiteerd
v.v.t.
  1. had geëxploiteerd
  2. had geëxploiteerd
  3. had geëxploiteerd
  4. hadden geëxploiteerd
  5. hadden geëxploiteerd
  6. hadden geëxploiteerd
o.t.t.t.
  1. zal exploiteren
  2. zult exploiteren
  3. zal exploiteren
  4. zullen exploiteren
  5. zullen exploiteren
  6. zullen exploiteren
o.v.t.t.
  1. zou exploiteren
  2. zou exploiteren
  3. zou exploiteren
  4. zouden exploiteren
  5. zouden exploiteren
  6. zouden exploiteren
diversen
  1. exploiteer!
  2. exploiteert!
  3. geëxploiteerd
  4. exploiterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

exploiteren [znw.] noun

  1. exploiteren (exploitatie)
    Ausnutzen; Ausbeuten

Translation Matrix for exploiteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ausbeuten exploitatie; exploiteren
Ausnutzen exploitatie; exploiteren
VerbRelated TranslationsOther Translations
abbauen exploiteren; uitbuiten achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
ausbeuten exploiteren; uitbuiten bouwklaar maken; consumeren; gebruiken; ontginnen; verbruiken
ausnutzen exploiteren; uitbuiten
benutzen exploiteren; uitbuiten aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; nemen; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; pakken; toepassen; utiliseren
inBetriebsetzen exploiteren; uitbuiten
schaffen exploiteren; uitbuiten aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bedingen; bewerkstelligen; bolwerken; distribueren; doen; fiksen; fixen; flikken; functioneren; handelen; in het leven roepen; klaarspelen; lappen; lenen; maken; ontlenen; realiseren; ronddelen; rooien; scheppen; tot stand brengen; uitreiken; uitrichten; uitvoeren; verdelen; verrichten; verschaffen; verstrekken; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen

Related Definitions for "exploiteren":

  1. zo gebruiken dat het winst oplevert1
    • welke firma exploiteert de nieuwe tunnel?1

Wiktionary Translations for exploiteren:


Cross Translation:
FromToVia
exploiteren ausbeuten; ausnutzen exploit — use for one’s advantage
exploiteren ausbeuten; ausnutzen; exploitieren; nutzen; nutzbar machen; abbauen exploiterfaire valoir une chose, en tirer le profit du produit.