Home ->Dictionaries ->Dutch/German ->Translate eigenaren

Translate eigenaren from Dutch to German

Summary

Dutch to German: more detail...

eigenaar:
- Besitzer; Eigentümer; Inhaber; Besitzerin; Eigentümerin; Lizenzinhaber; Inhaberin
Wiktionary:
- eigenaar → Besitzer, Eigentümer, Inhaber
- eigenaar → Besitzer, Eigentümer, Inhaber, Inhaberin, Besitzerin

Dutch

Detailed Translations for eigenaren from Dutch to German

eigenaar:

eigenaar [de ~ (m)] noun

de eigenaar (houder; bezitter; drager)
der Besitzer; der Eigentümer; der Inhaber; die Besitzerin; der Eigentümerin; der Lizenzinhaber; die Inhaberin
- Besitzer [der ~] noun
- Eigentümer [der ~] noun
- Inhaber [der ~] noun
- Besitzerin [die ~] noun
- Eigentümerin [der ~] noun
- Lizenzinhaber [der ~] noun
- Inhaberin [die ~] noun
de eigenaar
der Besitzer
- Besitzer [der ~] noun

Translation Matrix for eigenaar:

Noun	Related Translations	Other Translations
Besitzer	bezitter; drager; eigenaar; houder	handhaver
Besitzerin	bezitter; drager; eigenaar; houder	bezitster; eigenares; vrouwelijke eigenaar
Eigentümer	bezitter; drager; eigenaar; houder
Eigentümerin	bezitter; drager; eigenaar; houder	bezitster; eigenares; vrouwelijke eigenaar
Inhaber	bezitter; drager; eigenaar; houder	licentiehouder; toonder; vergunninghouder
Inhaberin	bezitter; drager; eigenaar; houder	bezitster; eigenares; vrouwelijke eigenaar
Lizenzinhaber	bezitter; drager; eigenaar; houder	licentiehouder; vergunninghouder

Related Words for "eigenaar":

eigenaren, eigenaars

Wiktionary Translations for eigenaar:

eigenaar

noun

iemand wiens bezit iets is
- eigenaar → Besitzer; Eigentümer

eigenaar

noun

(umgangssprachlich) (unjuristischer Sprachgebrauch): jemand, der eine bestimmte Sache besitzt
- Inhaber → eigenaar
Recht: die Person / Personen, die die tatsächliche Herrschaft über eine Sache ausüben
- Besitzer → eigenaar

Cross Translation:

From	To	Via
• eigenaar	→ Besitzer; Eigentümer	↔ owner — one who owns
• eigenaar	→ Inhaber; Inhaberin; Besitzer; Besitzerin	↔ proprietor — owner
• eigenaar	→ Besitzer; Besitzerin	↔ propriétaire — Celui, celle à qui une chose appartenir en propriété.