Summary


Dutch

Detailed Translations for bosje from Dutch to German

bosje:

bosje [het ~] noun

  1. het bosje (schoof; bundel)
    Bund; der Busch; Bündel; Büschel; die Garbe; der Bausch
  2. het bosje (struik; heester)
    der Strauch; der Busch; Gebüsch; der Kopf; die Staude; Büschel

Translation Matrix for bosje:

NounRelated TranslationsOther Translations
Bausch bosje; bundel; schoof dreumes; drol; kort en dik persoon; onderkruipsel; propje
Bund bosje; bundel; schoof akkoord; associatie; baal; band; binding; boekdeel; bond; bondgenootschap; broederschap; coalitie; coöperatie; deel; federatie; genootschap; herenkostuum; liga; moot; pact; pak; plak; samenwerkingsverband; sociëteit; tranche; unie; verbond; verdrag; vereniging; volume
Busch bosje; bundel; heester; schoof; struik boeket; bos; bos bloemen; bosland; geboomte; jungle; kreupelbos; kreupelhout; oerwoud; rimboe; woud
Bündel bosje; bundel; schoof baal; bos; bosjes; bundel; bundels; herenkostuum; moot; pak; plak; schoven; tranche
Büschel bosje; bundel; heester; schoof; struik oogst; opbrengst van gewas; pluk; pol; wijnoogst
Garbe bosje; bundel; schoof
Gebüsch bosje; heester; struik kreupelbos; kreupelhout; struiken; struikgewas; struweel
Kopf bosje; heester; struik berichtkop; bol; cranium; harses; header; hersenen; hersenpan; hersens; hoofd; hoofd van een mens; hoofdeinde; krop; opeengepakte bladeren; schedel
Staude bosje; heester; struik
Strauch bosje; heester; struik
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Bündel bundel

Related Words for "bosje":