Dutch
Detailed Translations for belazerd from Dutch to German
belazerd:
-
belazerd (bedonderd; ellendig; diep ongelukkig)
Translation Matrix for belazerd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
erbärmlich | bedonderd; belazerd; diep ongelukkig; ellendig | akelig; beroerd; deplorabel; ellendig; hokkerig; lamlendig; meelijwekkend; miserabel; naar |
jämmerlich | bedonderd; belazerd; diep ongelukkig; ellendig | beklagenswaardig; beroerd; deerlijk; deplorabel; ellendig; erbarmelijk; jammerlijk; lamlendig; meelijwekkend; miserabel; stakkerig; zielig |
miserabel | bedonderd; belazerd; diep ongelukkig; ellendig | akelig; armzalig; belabberd; beroerd; deplorabel; ellendig; karig; lamlendig; mager; meelijwekkend; miserabel; naar; pover; schamel; schraal |
belazeren:
-
belazeren (besodemieteren; afzetten; misleiden; bedriegen; zwendelen; oplichten; beduvelen; bedonderen)
beschwindeln; hereinlegen; verarschen-
beschwindeln verb (beschwindele, beschwindelst, beschwindelt, beschwindelte, beschwindeltet, beschwindelt)
-
hereinlegen verb
-
Conjugations for belazeren:
o.t.t.
- belazer
- belazert
- belazert
- belazeren
- belazeren
- belazeren
o.v.t.
- belazerde
- belazerde
- belazerde
- belazerden
- belazerden
- belazerden
v.t.t.
- heb belazerd
- hebt belazerd
- heeft belazerd
- hebben belazerd
- hebben belazerd
- hebben belazerd
v.v.t.
- had belazerd
- had belazerd
- had belazerd
- hadden belazerd
- hadden belazerd
- hadden belazerd
o.t.t.t.
- zal belazeren
- zult belazeren
- zal belazeren
- zullen belazeren
- zullen belazeren
- zullen belazeren
o.v.t.t.
- zou belazeren
- zou belazeren
- zou belazeren
- zouden belazeren
- zouden belazeren
- zouden belazeren
diversen
- belazer!
- belazert!
- belazerd
- belazerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for belazeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
beschwindeln | afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen | afzetten; bedonderen; bedotten; bezwendelen; neppen; tillen; verneuken; voorjokken; voorliegen |
hereinlegen | afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen | |
verarschen | afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen | foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden; wegpesten |