Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. activa:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for activa from Dutch to German

activa:

activa [de ~] noun, plural

  1. de activa (tegoed; baten; bezit)
    der Besitz; Guthaben; Kredit; die Habe; Besitztum; Eigentum; die Ersparnis
  2. de activa
    die Anlage; der Bestand; Posten; Aktiva

Translation Matrix for activa:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anlage activa Bijlage; aanvulling; activum; additie; belegging; bijlage; geldbelegging; investering; meezending; toelichting; vaste activa
Besitz activa; baten; bezit; tegoed bezitting; boedel; eigendom; huisraad; inboedel
Besitztum activa; baten; bezit; tegoed bezit; bezitting; bezittingen; boedel; eigendom; goederen; have; huisraad; inboedel
Bestand activa bestand; boedel; huisraad; inboedel; voorraad
Eigentum activa; baten; bezit; tegoed bezit; bezitting; bezittingen; boedel; eigendom; goederen; have; huisraad; inboedel
Ersparnis activa; baten; bezit; tegoed bezuiniging; kostenverlaging; spaarcentjes; spaargeld; spaarpenningen; spaartegoed
Guthaben activa; baten; bezit; tegoed banktegoed; spaarcentjes; spaargeld; spaarpenningen
Habe activa; baten; bezit; tegoed boedel; huisraad; inboedel
Kredit activa; baten; bezit; tegoed credit; geldlening; hypotheek; krediet; kredietverlening; lening
Posten bouwterrein; bouwwerk; gebied; gebouw; kavel; op wacht staan; pand; perceel; schildwacht; terrein; wacht; wachter
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Aktiva activa
Besitz Eigendom
Posten activa

Wiktionary Translations for activa:

activa
noun
  1. (boekhouding) de in geld uitgedrukte waarde die het geheel aan bezittingen van een onderneming vertegenwoordigt

Cross Translation:
FromToVia
activa Vermögenswert; Aktiva asset — something or someone of any value
activa Anlagegüter assets — any property or object of value that one possesses