Dutch
Detailed Translations for refereren from Dutch to German
refereren:
-
refereren
Conjugations for refereren:
o.t.t.
- refereer
- refereert
- refereert
- refereren
- refereren
- refereren
o.v.t.
- refereerde
- refereerde
- refereerde
- refereerden
- refereerden
- refereerden
v.t.t.
- heb gerefereerd
- hebt gerefereerd
- heeft gerefereerd
- hebben gerefereerd
- hebben gerefereerd
- hebben gerefereerd
v.v.t.
- had gerefereerd
- had gerefereerd
- had gerefereerd
- hadden gerefereerd
- hadden gerefereerd
- hadden gerefereerd
o.t.t.t.
- zal refereren
- zult refereren
- zal refereren
- zullen refereren
- zullen refereren
- zullen refereren
o.v.t.t.
- zou refereren
- zou refereren
- zou refereren
- zouden refereren
- zouden refereren
- zouden refereren
diversen
- refereer!
- refereert!
- gerefereerd
- refererend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for refereren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
referieren | refereren | |
sichbeziehen | refereren | |
verweisen | refereren | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; verwijzen; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen |
Wiktionary Translations for refereren:
Cross Translation: