French

Detailed Translations for se séparer from French to Dutch

se séparer:

se séparer verb

  1. se séparer
    uitmaken; uit elkaar gaan
    • uitmaken verb (maak uit, maakt uit, maakte uit, maakten uit, uitgemaakt)
    • uit elkaar gaan verb (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)
  2. se séparer (séparer; dire adieu à)
    uit elkaar gaan; scheiden; uiteengaan; van elkaar gaan
    • uit elkaar gaan verb (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)
    • scheiden verb (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uiteengaan verb (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • van elkaar gaan verb (ga van elkaar, gaat van elkaar, ging van elkaar, gingen van elkaar, gingen van elkaat)
  3. se séparer (divorcer)
    scheiden; uit elkaar gaan
    • scheiden verb (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uit elkaar gaan verb (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)
  4. se séparer (se diviser; se dissocier)

Translation Matrix for se séparer:

NounRelated TranslationsOther Translations
uiteengaan séparation
VerbRelated TranslationsOther Translations
scheiden dire adieu à; divorcer; se séparer; séparer cliver; couper; dedoubler; dissocier; découpler; défaire; dégager; dénouer; détacher; fissionner; libérer; ouvrir; séparer
uit elkaar gaan dire adieu à; divorcer; se séparer; séparer
uiteengaan dire adieu à; se séparer; séparer cliver; dissocier; séparer
uitmaken se séparer arrêter; couper; débrancher; débrayer; déconnecter; mettre hors de circuit
van elkaar gaan dire adieu à; se séparer; séparer
zich splitsen se dissocier; se diviser; se séparer

Related Translations for se séparer