Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. sein:
  2. Wiktionary:
Dutch to French:   more detail...
  1. sein:
  2. seinen:
  3. Wiktionary:


French

Detailed Translations for sein from French to Dutch

sein:

sein [le ~] noun

  1. le sein (giron)
    de schoot; de moederschoot
  2. le sein (buste féminin; téton; nichon; )
    de tiet; de vrouwenborst

Translation Matrix for sein:

NounRelated TranslationsOther Translations
moederschoot giron; sein
schoot giron; sein bouture; glissière; utérus
tiet buste; buste féminin; gorge; nichon; néné; poitrine; sein; téton
vrouwenborst buste; buste féminin; gorge; nichon; néné; poitrine; sein; téton
OtherRelated TranslationsOther Translations
schoot giron

Synonyms for "sein":


Wiktionary Translations for sein:

sein
noun
  1. Chacune des mamelles de la femme
  2. Traductions à trier suivant le sens
sein
noun
  1. elk van de twee vooruitstekende klieren bij vrouwen waaruit zich de moedermelk afscheidt

Cross Translation:
FromToVia
sein boezem bosom — chest, breast
sein borst breast — female organ
sein borst Brust — auf Höhe von [1] befindliches äußeres, weibliches Geschlechtsmerkmal; Busen; Milchdrüse

Related Translations for sein



Dutch

Detailed Translations for sein from Dutch to French

sein:

sein [het ~] noun

  1. het sein (teken; wenk)
    le signal; le signe; l'avertissement; l'avis; l'indice; le signe de tête

Translation Matrix for sein:

NounRelated TranslationsOther Translations
avertissement sein; teken; wenk aanmaning; aansporing tot plicht; convocatie; gebaar; geste; herinnering; informatie; kennisgeving; maning; mededeling; signaal; teken; vermaning; verwittiging; waarschuwing
avis sein; teken; wenk aankondiging; aankondigingen; aanmaning; aanschrijving; aansporing tot plicht; aanzegging; advies; bekendmaking; bericht; bewering; boodschap; convocatie; denkbeeld; deurwaardersexploot; gewag; gezichtspunt; gezindheid; herinnering; houding; idee; informatie; interpretatie; inzicht; journaal; kennisgeving; kennisneming; kijk; lezing; mededeling; melding; mening; meningsuiting; nieuws; oordeel; opgave; opinie; oproeping; opvatting; overtuiging; positie; raad; raadgeving; relaas; sommatie; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; thema; tijding; uitspraak; vaststaande mening; vermelding; verwittiging; visie; zienswijze
indice sein; teken; wenk aanwijzing; eigenschap; gebaar; geste; index; indexcijfer; indexgetal; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; kencijfer; kengetal; kenmerk; koersindex; richtgetal; signaal; spoor; stigma; teken; toespeling; typering; verwijzing
signal sein; teken; wenk eigenschap; gebaar; geste; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; signaal; stigma; teken
signe sein; teken; wenk aanwijzing; bewijs; blijk; decoratie; eigenschap; ereteken; etiket; gebaar; geste; gesternte; herkenningsteken; iemand kenmerken; karakter; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; kenteken; knipoog; letter; letterteken; nummerplaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; oogwenk; ridderorde; seintje; signaal; sterrenbeeld; stigma; teken; tip; vingerwenk; vingerwijzing; wenk
signe de tête sein; teken; wenk aanwijzing; hoofdknik; tip; vingerwenk; vingerwijzing; wenk
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
avertissement waarschuwing
indice subscript

Related Words for "sein":


Wiktionary Translations for sein:


Cross Translation:
FromToVia
sein signe Zeichen — Gebärde, Geste oder Laut, um auf etwas aufmerksam zu machen oder hinzuweisen
sein signal signal — indication

seinen:

seinen verb (sein, seint, seinde, seinden, geseind)

  1. seinen (signalen geven)
    signaler; câbler; télégraphier; faire des signaux
    • signaler verb (signale, signales, signalons, signalez, )
    • câbler verb (câble, câbles, câblons, câblez, )
    • télégraphier verb (télégraphie, télégraphies, télégraphions, télégraphiez, )

Conjugations for seinen:

o.t.t.
  1. sein
  2. seint
  3. seint
  4. seinen
  5. seinen
  6. seinen
o.v.t.
  1. seinde
  2. seinde
  3. seinde
  4. seinden
  5. seinden
  6. seinden
v.t.t.
  1. heb geseind
  2. hebt geseind
  3. heeft geseind
  4. hebben geseind
  5. hebben geseind
  6. hebben geseind
v.v.t.
  1. had geseind
  2. had geseind
  3. had geseind
  4. hadden geseind
  5. hadden geseind
  6. hadden geseind
o.t.t.t.
  1. zal seinen
  2. zult seinen
  3. zal seinen
  4. zullen seinen
  5. zullen seinen
  6. zullen seinen
o.v.t.t.
  1. zou seinen
  2. zou seinen
  3. zou seinen
  4. zouden seinen
  5. zouden seinen
  6. zouden seinen
en verder
  1. ben geseind
  2. bent geseind
  3. is geseind
  4. zijn geseind
  5. zijn geseind
  6. zijn geseind
diversen
  1. sein!
  2. seint!
  3. geseind
  4. seinend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for seinen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
câbler seinen; signalen geven bekabelen; telegraferen
faire des signaux seinen; signalen geven
signaler seinen; signalen geven aanduiden; aangeven; attenderen; bemerken; bijzetten; gewaarworden; iets aankondigen; iets aanwijzen; indiceren; merken; neerzetten; opmerken; plaatsen; signaleren; waarnemen; wijzen; zetten
télégraphier seinen; signalen geven telegraferen

Related Words for "seinen":


Wiktionary Translations for seinen:

seinen
verb
  1. appeler ou attirer l’attention de quelqu’un sur une personne ou sur une chose.