Home ->Dictionaries ->French/Dutch ->Search: produit

French and Dutch Translation Search Results for produit

Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. produit:
  2. produire:
  3. Wiktionary:

French

Detailed Translations for produit from French to Dutch

produit:

produit [le ~] noun

  1. le produit (produit manufacturé; fabrication; création)
    het product; het fabrikaat; het maaksel
  2. le produit (article; objet; chose; truc; camelote)
    het goed; het artikel; het voorwerp; het item; het ding; het object; de zaak
  3. le produit (chef-d'oeuvre; travail; oeuvre; )
    het werk; het kunstwerk; het meesterwerk
  4. le produit (revenu)
    de opbrengst

produit adj

  1. produit (fabriqué; composé; fait; réalisé; confectionné)
    gemaakt; geproduceerd; vervaardigd
  2. produit
    opgeleverd
  3. produit (passé)
    voorgevallen

Translation Matrix for produit:

NounRelated TranslationsOther Translations
artikel article; camelote; chose; objet; produit; truc article; article de loi; clause; condition; publication; stipulation
ding article; camelote; chose; objet; produit; truc
fabrikaat création; fabrication; produit; produit manufacturé produit manufacturé
goed article; camelote; chose; objet; produit; truc babioles; choses; effets; habits; linge; vêtements; étoffe
item article; camelote; chose; objet; produit; truc article; élément; élément Outlook
kunstwerk chef-d'oeuvre; création; objet d'art; oeuvre; oeuvre d'art; ouvrage; produit; travail objet d'art; oeuvre d'art; ouvrage d'art
maaksel création; fabrication; produit; produit manufacturé création; fabrication
meesterwerk chef-d'oeuvre; création; objet d'art; oeuvre; oeuvre d'art; ouvrage; produit; travail
object article; camelote; chose; objet; produit; truc objet
opbrengst produit; revenu avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement
product création; fabrication; produit; produit manufacturé avantage; bénéfice; gain; marchandise; productivité; profit; rendement
voorwerp article; camelote; chose; objet; produit; truc
werk chef-d'oeuvre; création; objet d'art; oeuvre; oeuvre d'art; ouvrage; produit; travail activité; boulot; emploi; fonction; job; labeur; lieu de travail; métier; occupation; oeuvres complètes; office; ouvrage; position; poste; profession; travail; travail salarié
zaak article; camelote; chose; objet; produit; truc accord; affaire; association; cas; compagnie; entreprise; entreprise commerciale; entreprise de détail; exploitation commerciale; fait; fonds de commerce; magasin; marché conclu; opération; problème; question; société; transaction
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
gemaakt composé; confectionné; fabriqué; fait; produit; réalisé affecté; apprêté; artificiel; artificielle; artificiellement; composé; convenu; créé; d'une façon maniérée; d'une manière affectée; factice; fait; faux; feint; forcé; maniéré; réalisé
goed approprié; avec application; correct; correctement; exact; exactement; juste; minutieuse; minutieusement; minutieux; précis; précisément; satisfaisant; soigneusement
ModifierRelated TranslationsOther Translations
geproduceerd composé; confectionné; fabriqué; fait; produit; réalisé
opgeleverd produit
vervaardigd composé; confectionné; fabriqué; fait; produit; réalisé
voorgevallen passé; produit

Synonyms for "produit":


Wiktionary Translations for produit:

produit
Cross Translation:
FromToVia
• produit → winst ↔ Ertrag — besonders im Plural: Ergebnis der wirtschaftlichen Leistung (insbesondere von Aktien), Einnahmen, Profit
• produit → product; fabrikaat ↔ Erzeugnis — Ergebnis eines Herstellungsprozesses (zum Beispiel eine Ware für den Handel)
• produit → product ↔ product — commodity for sale
• produit → resultaat ↔ product — consequence of efforts
• produit → reactieproduct ↔ product — result of chemical reaction
• produit → product ↔ product — multiplication result

produit form of produire:

produire verb (produis, produit, produisons, produisez, )

  1. produire (fabriquer; créer)
    produceren; maken; vervaardigen; voortbrengen; fabriceren
    • produceren verb (produceer, produceert, produceerde, produceerden, geproduceerd)
    • maken verb (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • voortbrengen verb (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • fabriceren verb (fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)
  2. produire (rapporter; livrer)
    opleveren; opbrengen
    • opleveren verb (lever op, levert op, leverde op, leverden op, opgeleverd)
    • opbrengen verb (breng op, brengt op, bracht op, brachten op, opgebracht)
  3. produire (cultiver)
    kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken
    • kweken verb (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken verb (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • voortbrengen verb (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • genereren verb (genereer, genereert, genereerde, genereerden, gegenereerd)
    • verbouwen verb (verbouw, verbouwt, verbouwde, verbouwden, verbouwd)
    • planten verb (plant, plantte, plantten, geplant)
    • telen verb (teel, teelt, teelde, teelden, geteeld)
    • aankweken verb (kweek aan, kweekt aan, kweekte aan, kweekten aan, aangekweekt)
    • aanplanten verb (plant aan, plantte aan, plantten aan, aangeplant)
    • opkweken verb (kweek op, kweekt op, kweekte op, kweekten op, opgekweekt)
  4. produire (faire un effort)
    presteren; een prestatie leveren
  5. produire (accoucher)
    bevallen; baren; voortbrengen; ter wereld brengen
    • bevallen verb (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • baren verb (baar, baart, baarde, baarden, gebaard)
    • voortbrengen verb (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • ter wereld brengen verb (breng ter wereld, brengt ter wereld, bracht ter wereld, brachten ter wereld, ter wereld gebracht)
  6. produire (susciter; engendrer; provoquer; procréer; causer)
    verwekken
    • verwekken verb (verwek, verwekt, verwekte, verwekten, verwekt)
  7. produire (avancer une proposition; montrer; lancer)
    ophoesten; voor de dag komen met

Conjugations for produire:

Présent
  1. produis
  2. produis
  3. produit
  4. produisons
  5. produisez
  6. produisent
imparfait
  1. produisais
  2. produisais
  3. produisait
  4. produisions
  5. produisiez
  6. produisaient
passé simple
  1. produisis
  2. produisis
  3. produisit
  4. produisîmes
  5. produisîtes
  6. produisirent
futur simple
  1. produirai
  2. produiras
  3. produira
  4. produirons
  5. produirez
  6. produiront
subjonctif présent
  1. que je produise
  2. que tu produises
  3. qu'il produise
  4. que nous produisions
  5. que vous produisiez
  6. qu'ils produisent
conditionnel présent
  1. produirais
  2. produirais
  3. produirait
  4. produirions
  5. produiriez
  6. produiraient
passé composé
  1. ai produit
  2. as produit
  3. a produit
  4. avons produit
  5. avez produit
  6. ont produit
divers
  1. produis!
  2. produisez!
  3. produisons!
  5. produit
  6. produisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for produire:

NounRelated TranslationsOther Translations
aankweken crue; cultivation; culture; plantation; reproduction; élevage
aanplanten cultivation; culture; plantation
fabriceren fabrication; réalisation
fokken culture; élevage
kweken crue; cultivation; culture; reproduction; élevage
maken confection; création; fabrication; production; réalisation; élaboration
planten cultivation; culture; plantation; superficie plantée; végétation
produceren fabrication; réalisation
telen cultivation; culture; élevage; élevage de bétail
verbouwen cultivation; culture; élevage
vervaardigen fabrication; réalisation
VerbRelated TranslationsOther Translations
aankweken cultiver; produire
aanplanten cultiver; produire
baren accoucher; produire
bevallen accoucher; produire attirer; bien aller; charmer; convenir; coqueter; enchanter; enjôler; envoûter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire; plaire à; se plaire; séduire; être apte à; être convenable
een prestatie leveren faire un effort; produire
fabriceren créer; fabriquer; produire
fokken cultiver; produire faire l'élevage de; élever
genereren cultiver; produire
kweken cultiver; produire faire l'élevage de; élever
maken créer; fabriquer; produire adapter; ajuster; concevoir; confectionner; construire; créer; dépanner; fabriquer; faire; faire un prix d'ami à quelqu'un; façonner; former; mettre au point; modeler; mouler; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; réaliser; régler; rénover; réparer; rétablir; élaborer
opbrengen livrer; produire; rapporter
ophoesten avancer une proposition; lancer; montrer; produire
opkweken cultiver; produire
opleveren livrer; produire; rapporter
planten cultiver; produire implanter; planter
presteren faire un effort; produire
procreëren cultiver; produire
produceren créer; fabriquer; produire
telen cultiver; produire
ter wereld brengen accoucher; produire accoucher; faire des petits; mettre au monde; mettre bas
verbouwen cultiver; produire changer la construction de; reconstruire; rénover; transformer
vervaardigen créer; fabriquer; produire façonner; former; modeler; mouler
verwekken causer; engendrer; procréer; produire; provoquer; susciter
voor de dag komen met avancer une proposition; lancer; montrer; produire
voortbrengen accoucher; créer; cultiver; fabriquer; produire

Synonyms for "produire":


Wiktionary Translations for produire:

produire
Cross Translation:
FromToVia
• produire → gebeuren ↔ geschehen — (intransitiv) sich ereignen; zutragen
• produire → winnen ↔ gewinnen — (transitiv) etwas aus einem Naturerzeugnis entstehen lassen, hervorbringen, produzieren
• produire → gebeuren ↔ passieren — Hilfsverb sein: geschehen, stattfinden
• produire → vervaardigen; fabriceren ↔ produzieren — (transitiv) etwas herstellen
• produire → produceren; opleveren ↔ output — produce or create
• produire → produceren; maken ↔ produce — to make or manufacture
• produire → produceren ↔ put out — produce

Related Translations for produit







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0750 seconds
Page rendered in 1.0 seconds