Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- volver:
-
Wiktionary:
- volver → omdraaien, omkeren, terugkeren, terugkomen
- volver → worden, terugkomen, terugkeren, teruggaan, draaien, keren, omdraaien, ronddraaien, wenden, wentelen, zwenken, retourneren, terugbezorgen, terugsturen, terugwijzen, heruitzenden, mengen, mixen, temperen, vermengen, verwarren, wassen, omkeren, aandoen, aandraaien, aansteken, schakelen, inschakelen
Spanish
Detailed Translations for volver from Spanish to Dutch
volver:
-
volver (dar la vuelta; regresar; tornar)
-
volver (regresar; dar la vuelta; retornar)
-
volver (dar la vuelta a; cambiar; darse la vuelta; volverse; conmutar; convertir)
-
volver (apartar; distraer; parar; volverse)
-
volver (depositar; suspender; dejar caer; caer; cerrar; regresar; lanzar; abandonar; retornar; reflejarse)
Conjugations for volver:
presente
- vuelvo
- vuelves
- vuelve
- volvemos
- volvéis
- vuelven
imperfecto
- volvía
- volvías
- volvía
- volvíamos
- volvíais
- volvían
indefinido
- volví
- volviste
- volvió
- volvimos
- volvisteis
- volvieron
fut. de ind.
- volveré
- volverás
- volverá
- volveremos
- volveréis
- volverán
condic.
- volvería
- volverías
- volvería
- volveríamos
- volveríais
- volverían
pres. de subj.
- que vuelva
- que vuelvas
- que vuelva
- que volvamos
- que volváis
- que vuelvan
imp. de subj.
- que volviera
- que volvieras
- que volviera
- que volviéramos
- que volvierais
- que volvieran
miscelánea
- ¡vuelve!
- ¡volved!
- ¡no vuelvas!
- ¡no volváis!
- vuelto
- volviendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for volver:
Synonyms for "volver":
Wiktionary Translations for volver:
volver
Cross Translation:
verb
-
twee zijden van iets van plaats doen verwisselen
-
de andere zijde boven- of voorleggen
-
gaan naar een plaats waar men eerder vandaan kwam
-
opnieuw naar een plaats komen waar men eerder geweest is
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• volver | → worden | ↔ become — to begin to be |
• volver | → terugkomen | ↔ come back — (intransitive) To return to a place |
• volver | → terugkomen; terugkeren | ↔ return — to come back after some period of time, or at regular intervals |
• volver | → teruggaan; terugkeren | ↔ return — to go back in thought, narration, or argument |
• volver | → draaien; keren; omdraaien; ronddraaien; wenden; wentelen; zwenken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; terugwijzen; heruitzenden; mengen; mixen; temperen; vermengen; verwarren; wassen; omkeren | ↔ retourner — aller de nouveau en un lieu. |
• volver | → aandoen; aandraaien; aansteken; schakelen; inschakelen | ↔ tourner — Traductions à trier suivant le sens |