Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- refutar:
-
Wiktionary:
- refutar → ontzenuwen, weerleggen
- refutar → weerleggen, refuteren, weigeren, onderuithalen, braken, kotsen, overgeven, spugen, afkeuren, afwijzen, terugwijzen, vertikken, retourneren, terugbezorgen, terugsturen, heruitzenden, terugdringen, verdringen, weren, ontzenuwen, afslaan, verwerpen, wraken, nee zeggen tegen, vergooien, weggooien, wegwerpen, ontkennen
Spanish
Detailed Translations for refutar from Spanish to Dutch
refutar:
-
refutar (derribar; derrocar; girar bruscamente; caerse; echar por tierra; hacer caer; cambiar completamente)
-
refutar (rebatir)
-
refutar
Conjugations for refutar:
presente
- refuto
- refutas
- refuta
- refutamos
- refutáis
- refutan
imperfecto
- refutaba
- refutabas
- refutaba
- refutábamos
- refutabais
- refutaban
indefinido
- refuté
- refutaste
- refutó
- refutamos
- refutasteis
- refutaron
fut. de ind.
- refutaré
- refutarás
- refutará
- refutaremos
- refutaréis
- refutarán
condic.
- refutaría
- refutarías
- refutaría
- refutaríamos
- refutaríais
- refutarían
pres. de subj.
- que refute
- que refutes
- que refute
- que refutemos
- que refutéis
- que refuten
imp. de subj.
- que refutara
- que refutaras
- que refutara
- que refutáramos
- que refutarais
- que refutaran
miscelánea
- ¡refuta!
- ¡refutad!
- ¡no refutes!
- ¡no refutéis!
- refutado
- refutando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for refutar:
Synonyms for "refutar":
Wiktionary Translations for refutar:
refutar
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) (van stellingen en bewijsvoeringen) afdoende weerleggen
-
een eerdere bewering ontkrachten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• refutar | → weerleggen; refuteren | ↔ refute — to prove (something) to be false or incorrect |
• refutar | → weigeren | ↔ refute — to deny the truth or correctness of (something) |
• refutar | → onderuithalen | ↔ upend — to destroy, invalidate |
• refutar | → braken; kotsen; overgeven; spugen; afkeuren; afwijzen; terugwijzen; vertikken; weigeren; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; terugdringen; verdringen; weren; ontzenuwen; weerleggen; afslaan; verwerpen; wraken; nee zeggen tegen; vergooien; weggooien; wegwerpen | ↔ rejeter — Traductions à trier suivant le sens |
• refutar | → ontzenuwen; weerleggen; ontkennen | ↔ réfuter — combattre, détruire par des raisons convaincantes ce qu’un autre a avancé, prouver que ce qu’un adversaire a dit est mal fonder ou n’est pas vrai. |