Summary
English to Dutch: more detail...
-
travel from place to place:
The word travel from place to place exists in our database, but we currently do not have a translation from English to Dutch.
English
Detailed Translations for travel from place to place from English to Dutch
travel from place to place: (*Using Word and Sentence Splitter)
- travel: reizen; trekken; zwerven; rondreizen; afleggen; meters maken; verlaten; verdwijnen; heengaan; wegtrekken; afreizen; wegreizen; reis
- from: van; vanuit; vanaf nu; uit; weg; vanaf deze plaats
- place: plaatsen; zetten; leggen; neerleggen; neerzetten; deponeren; stationeren; plek; locatie; plaats; gebied; regio; streek; gewest; oord; gouw; landstreek; aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; onderbrengen; huisvesten; herbergen; onderdak geven; onderdak verschaffen; iemand onderdak verlenen; bijzetten; situeren; zich afspelen; wegleggen; hoek; stekkie; navigatieplaats
- to: tot; totdat; tot bij; aan; naar; toe; naar toe; bij; erbij; erop; ergens naartoe; tot aan; ertoe; ten; ten strijde; te; ernaar; t/m; tot en met