Summary
English to Dutch: more detail...
- ordering:
-
order:
- opdracht; order; taak; consigne; dwangbevel; bevelschrift; bestelling; bezorging; overhandiging; orde; regelmaat; commando; bevel; gebod; dienstorder; onderscheiding; ridderorde; ereteken; decoratie; onderscheidingsteken; lintje; aanwijzing; voorschrift; instructie; mandaat; lastbrief; z-volgorde
- bestellen; orderen; bevelen; gelasten; opdragen; commanderen; verordenen; decreteren; gebieden; organiseren; ordenen; catalogiseren; rangschikken; classificeren; leiden; aanvoeren; bevel voeren over; leidinggeven; overheersen; regeren; heersen; gezaghebben; macht uitoefenen; voorschrijven; uitvaardigen; afkondigen; dicteren; regelen; schikken; verordonneren; rangordenen; ingeven; aanrukken; een brief dicteren
-
Wiktionary:
- order → volgorde, orde, order, bevel, bestelling, sommatie
- order → ordenen, bevelen, verordonneren, bestellen, commanderen, rangschikken
- order → bestelling, graad, orde, aaneenschakeling, opeenvolging, volgorde, lastbrief, mandaat, volmacht, ordening, recept, stemmen, regelen, reglementeren, reguleren, vereffenen, inrichten, ruimen, opruimen, schikken, terechtbrengen, de weg wijzen, leiden, geleiden, rondleiden
English
Detailed Translations for ordering from English to Dutch
ordering:
Translation Matrix for ordering:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bepalen | declaring; decreeing; determine; dictating; ordering; prescribe; requiring | determine |
beschikken | declaring; decreeing; determine; dictating; ordering; prescribe; requiring | |
bestellen | ordering | |
verordenen | declaring; decreeing; determine; dictating; ordering; prescribe; requiring | |
voorschrijven | declaring; decreeing; determine; dictating; ordering; prescribe; requiring | |
- | order; ordination | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bepalen | assess; calculate; define; determine; establish; estimate; identify; outline | |
bestellen | bring; bring around; deliver; deliver to the door; furnish; give; hand over; hand over to; leave; order; provide; send; send round; ship; supply | |
verordenen | call; charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; give notice of; order; proclaim; rule | |
voorschrijven | bid; charge; dictate; direct; instruct; ordain; order | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
bevelend | ordering |
Related Words for "ordering":
Synonyms for "ordering":
Related Definitions for "ordering":
ordering form of order:
-
the order (command; assignment; shibboleth; instruction; parole; cue; motto)
-
the order (delivery)
-
the order (regularity)
-
the order (command)
-
the order (command)
-
the order (command)
de dienstorder -
the order (decoration; honour; knighthood; medal; badge; honor)
-
the order (ribbon)
-
the order (instruction; assignment; command)
-
the order (mandate; commission; instruction)
-
the order (z-order; Z order; stack order; z order)
– The order in which objects are placed in a layer. An object higher in the stack will cover up (appear on top of) one lower in the stack. 2 -
the order
– A confirmed request for delivery of goods and services based on specified terms. An order is a quote that has been accepted by a customer. 2
-
to order
-
to order (command; charge)
-
to order (catalogue; organize; organise)
-
to order (classify; rank; group; class)
-
to order (be in command of; preside; take the lead; command)
-
to order (exercise authority; reign; rule; exert power)
overheersen; regeren; heersen; gezaghebben; macht uitoefenen-
gezaghebben verb
-
macht uitoefenen verb (oefen macht uit, oefent macht uit, oefende macht uit, oefenden macht uit, macht uitgeoefend)
-
to order (dictate; instruct; direct; bid)
-
to order (decree; ordain)
-
to order (ordain; charge)
-
to order (arrange; regulate; settle; fix)
-
to order (decree; dedicate; commission; devote; dictate; charge; rule; exert power; force; command)
-
to order (put in order; arrange; range)
-
to order (dictate)
-
to order (call for)
-
to order (dictate a letter; dictate)
Conjugations for order:
present
- order
- order
- orders
- order
- order
- order
simple past
- ordered
- ordered
- ordered
- ordered
- ordered
- ordered
present perfect
- have ordered
- have ordered
- has ordered
- have ordered
- have ordered
- have ordered
past continuous
- was ordering
- were ordering
- was ordering
- were ordering
- were ordering
- were ordering
future
- shall order
- will order
- will order
- shall order
- will order
- will order
continuous present
- am ordering
- are ordering
- is ordering
- are ordering
- are ordering
- are ordering
subjunctive
- be ordered
- be ordered
- be ordered
- be ordered
- be ordered
- be ordered
diverse
- order!
- let's order!
- ordered
- ordering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for order:
Related Words for "order":
Synonyms for "order":
Antonyms for "order":
Related Definitions for "order":
Wiktionary Translations for order:
order
Cross Translation:
noun
order
-
arrangement, disposition
- order → volgorde
-
good arrangement
- order → orde
-
command
-
request for some product or service
- order → bestelling; order
-
religious group
- order → orde
-
highest exponent in a polynomial
- order → orde
-
to set in (any) order
- order → ordenen
-
to set in (a good) order
- order → ordenen
-
to issue a command
- order → bevelen; verordonneren
-
to request some product or service
- order → bestellen
noun
-
een verzoek of opdracht om diensten of goederen te leveren
-
verplicht uit te voeren opdracht zonder enige tegenspraak.
-
gewenste regelmaat
-
een hiërarchische organisatie
-
(biologie) een groep verwante organismen, onderdeel van een klasse en bestaande uit families
-
een verzoek om diensten of goederen te leveren
-
verplicht uit te voeren opdracht zonder enige tegenspraak
-
aanmaning
-
het bevel voeren over
-
een bepaalde volgorde in iets aanbrengen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• order | → bestelling | ↔ Bestellung — Anforderung eines Produkt oder einer Dienstleistung |
• order | → graad | ↔ Grad — Rang |
• order | → orde | ↔ Orden — (klösterliche) Gemeinschaft, die unter einem Oberer oder einer Oberin nach bestimmten Regeln lebt und deren Mitglieder bestimmte Gelübde abgelegt haben müssen |
• order | → orde | ↔ Orden — seltener: weltlicher Verband, dessen Mitglieder nach bestimmten Vorschriften leben |
• order | → orde | ↔ Reihenfolge — geregelte, ordnungsgemäße Aufeinanderfolge |
• order | → aaneenschakeling; opeenvolging; volgorde | ↔ enchainement — action d’enchainer. |
• order | → lastbrief; mandaat; volmacht | ↔ mandat — Traductions à trier suivant le sens |
• order | → ordening | ↔ ordonnance — Disposition des choses selon l’ordre, la convenance. |
• order | → recept | ↔ ordonnance — Prescription d’un médecin. |
• order | → orde | ↔ ordre — Relation entre des éléments d’un ensemble |
• order | → stemmen; regelen; reglementeren; reguleren; vereffenen; inrichten; ruimen; opruimen; schikken; terechtbrengen; de weg wijzen; leiden; geleiden; rondleiden | ↔ régler — tirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé. |
External Machine Translations: