English

Detailed Translations for give way from English to Dutch

give way:

to give way verb (gives way, gave way, giving way)

  1. to give way (sag; bend)
    doorzakken; doorbuigen
    • doorzakken verb (zak door, zakt door, zakte door, zakten door, doorgezakt)
    • doorbuigen verb (buig door, buigt door, boog door, bogen door, doorgebogen)
  2. to give way (go to pieces; break down)
    begeven; flippen
    • begeven verb (begeef, begeeft, begaf, begaven, begeven)
    • flippen verb (flip, flipt, flipte, flipten, geflipt)
  3. to give way
    uitwijken; uit de weg gaan
    • uitwijken verb
    • uit de weg gaan verb (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)
  4. to give way (come off; become loose; loosen)
    losgaan; los worden
  5. to give way (sag; subside; prolapse; )
    verzakken
    • verzakken verb (verzak, verzakt, verzakte, verzakten, verzakt)
  6. to give way (get off; come off)
    eraf gaan
    • eraf gaan verb (ga eraf, gaat eraf, ging eraf, gingen eraf, eraf gegaan)

Conjugations for give way:

present
  1. give way
  2. give way
  3. gives way
  4. give way
  5. give way
  6. give way
simple past
  1. gave way
  2. gave way
  3. gave way
  4. gave way
  5. gave way
  6. gave way
present perfect
  1. have given way
  2. have given way
  3. has given way
  4. have given way
  5. have given way
  6. have given way
past continuous
  1. was giving way
  2. were giving way
  3. was giving way
  4. were giving way
  5. were giving way
  6. were giving way
future
  1. shall give way
  2. will give way
  3. will give way
  4. shall give way
  5. will give way
  6. will give way
continuous present
  1. am giving way
  2. are giving way
  3. is giving way
  4. are giving way
  5. are giving way
  6. are giving way
subjunctive
  1. be given way
  2. be given way
  3. be given way
  4. be given way
  5. be given way
  6. be given way
diverse
  1. give way!
  2. let's give way!
  3. given way
  4. giving way
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for give way:

VerbRelated TranslationsOther Translations
begeven break down; give way; go to pieces
doorbuigen bend; give way; sag
doorzakken bend; give way; sag
eraf gaan come off; get off; give way
flippen break down; give way; go to pieces
los worden become loose; come off; give way; loosen
losgaan become loose; come off; give way; loosen come open; get loose; open
uit de weg gaan give way avoid; keep out of
uitwijken give way escape; flee a country; go into exile; hide; move out of the way; refuge; shelter
verzakken cave in; collapse; give way; prolapse; sag; sink; subside
- break; break down; cave in; collapse; conk out; die; ease up; fail; fall in; founder; give; give out; go; go bad; move over; yield

Synonyms for "give way":


Related Definitions for "give way":

  1. stop operating or functioning1
  2. end resistance, as under pressure or force1
  3. move in order to make room for someone for something1
  4. break down, literally or metaphorically1

Wiktionary Translations for give way:

give way
verb
  1. (inergatief) 1. inveren als er iets tegenaan komt

Cross Translation:
FromToVia
give way afstand doen van; opgeven; uitvallen; in de steek laten; laten varen; verlaten; toegeven; afstaan; wijken abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
give way zich onderwerpen; afleggen; opgeven; prijsgeven; toegeven; afstaan; wijken; afstand doen; abdiceren; abdiqueren; aftreden; afstand doen van abdiquerrenoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
give way toegeven; afstaan; wijken céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un.
give way achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken reculertirer ou pousser un objet en arrière.

Related Translations for give way