German

Detailed Translations for sich verbreiten from German to Dutch

sich verbreiten:

sich verbreiten verb

  1. sich verbreiten (herrschen; die Grippe herscht)
    heersen; heersen van griep; verspreiden van ziekte
  2. sich verbreiten (auseinanderstieben; auseinandertreiben)
    uiteenvliegen; uiteenstuiven; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen
    • uiteenvliegen verb (vlieg uiteen, vliegt uiteen, vloog uiteen, vlogen uiteen, uiteengevlogen)
    • uiteenstuiven verb (stuif uiteen, stuift uiteen, stuifte uiteen, stuiften uiteen, uiteengestuift)
    • uit elkaar stuiven verb (stuif uit elkaar, stuift uit elkaar, stoof uit elkaar, stoven uit elkaar, uit elkaar gestoven)
    • uit elkaar vliegen verb (vlieg uit elkaar, vliegt uit elkaar, vloog uit elkaar, vlogen uit elkaar, uit elkaar gevlogen)

Translation Matrix for sich verbreiten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
heersen die Grippe herscht; herrschen; sich verbreiten befehlen; beherrschen; die Oberhand haben; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; schalten; steuern; walten
heersen van griep die Grippe herscht; herrschen; sich verbreiten
uit elkaar stuiven auseinanderstieben; auseinandertreiben; sich verbreiten
uit elkaar vliegen auseinanderstieben; auseinandertreiben; sich verbreiten
uiteenstuiven auseinanderstieben; auseinandertreiben; sich verbreiten
uiteenvliegen auseinanderstieben; auseinandertreiben; sich verbreiten
verspreiden van ziekte die Grippe herscht; herrschen; sich verbreiten

Related Translations for sich verbreiten