Translate schwer arbeiten from German to Dutch

German

Detailed Translations for schwer arbeiten from German to Dutch

schwer arbeiten (schuften)
half dood werken; afbeulen; kapotwerken; een ongeluk werken; hard werken; pezen; sloven; buffelen; aanpoten
- half dood werken verb
- afbeulen verb (beul af, beult af, beulde af, beulden af, afgebeuld)
- kapotwerken verb (werk kapot, werkt kapot, werkte kapot, werkten kapot, kapot gewerkt)
- een ongeluk werken verb
- hard werken verb (werk hard, werkt hard, werkte hard, werkten hard, hard gewerkt)
- pezen verb (pees, peest, peesde, peesden, gepeesd)
- sloven verb (sloof, slooft, sloofte, slooften, geslooft)
- buffelen verb (buffel, buffelt, buffelde, buffelden, gebuffeld)
- aanpoten verb (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)
schwer arbeiten (schuften; durchgreifen)
stevig aanpakken; grondig aanpakken; flink aanpakken
- stevig aanpakken verb (pak stevig aan, pakt stevig aan, pakte stevig aan, pakten stevig aan, stevig aangepakt)
- grondig aanpakken verb (pak grondig aan, pakt grondig aan, pakte grondig aan, pakten grondig aan, grondig aangepakt)
- flink aanpakken verb (pak flink aan, pakt flink aan, pakte flink aan, pakten flink aan, flink aangepakt)

Noun	Related Translations	Other Translations
afbeulen		abmühen; abrackern
Verb	Related Translations	Other Translations
aanpoten	schuften; schwer arbeiten	eilen; hasten; hetzen; jagen; schuften; sich abmühen; sich abrackern; sich beeilen; sich plagen; wetzen
afbeulen	schuften; schwer arbeiten	schuften; sich abarbeiten; sich abmühen; sich abrackern
buffelen	schuften; schwer arbeiten
een ongeluk werken	schuften; schwer arbeiten
flink aanpakken	durchgreifen; schuften; schwer arbeiten	schuften; sich abmühen; sich abrackern; sich plagen
grondig aanpakken	durchgreifen; schuften; schwer arbeiten
half dood werken	schuften; schwer arbeiten
hard werken	schuften; schwer arbeiten	schuften; sich abmühen; sich abrackern; sich plagen
kapotwerken	schuften; schwer arbeiten
pezen	schuften; schwer arbeiten	rennen
sloven	schuften; schwer arbeiten	schuften; sich abarbeiten; sich abmühen; sich abrackern
stevig aanpakken	durchgreifen; schuften; schwer arbeiten	büffeln; durchgreifen; schinden; schuften; streng behandeln