Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate ernähren

Translate ernähren from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. ernähren:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for ernähren from German to Dutch

ernähren:

ernähren verb (ernähre, ernährst, ernährt, ernährte, ernährtet, ernährt)

  1. ernähren (speisen; füttern; verpflegen)
    voeden; voeren; voederen; spijzigen; te eten geven; eten geven
    • voeden verb (voed, voedt, voedde, voedden, gevoed)
    • voeren verb (voer, voert, voerde, voerden, gevoerd)
    • voederen verb (voeder, voedert, voederde, voederden, gevoederd)
    • spijzigen verb (spijzig, spijzigt, spijzigde, spijzigden, gespijzigd)
    • te eten geven verb (geef te eten, geeft te eten, gaf te eten, gaven te eten, te eten gegeven)
    • eten geven verb (geef eten, geeft eten, gaf eten, gaven eten, eten gegeven)
  2. ernähren (laben; erquicken)
    laven; lenigen; tegoed doen; lessen
    • laven verb (laaf, laaft, laafde, laafden, gelaafd)
    • lenigen verb (lenig, lenigt, lenigde, lenigden, gelenigd)
    • tegoed doen verb (doe tegoed, doet tegoed, deed tegoed, deden tegoed, tegoed gedaan)
    • lessen verb (les, lest, leste, lesten, gelest)
  3. ernähren (Nahrung geben; essen; nähren; füttern; großziehen)
    voeden; voedsel geven
  4. ernähren (soupieren; dinieren; essen; )
    dineren; uitgebreid eten; tafelen
    • dineren verb (dineer, dineert, dineerde, dineerden, gedineerd)
    • uitgebreid eten verb (eet uitgebreid, at uitgebreid, aten uitgebreid, uitgereid gegeten)
    • tafelen verb (tafel, tafelt, tafelde, tafelden, getafeld)
  5. ernähren (finanziell unterstützen; unterhalten; versorgen; aushalten)
    financieel steunen; onderhouden
  6. ernähren (Brustnahrung geben; säugen; füttern; einspeisen; großziehen)
    borstvoeding geven; zogen; de borst geven
    • borstvoeding geven verb (geef borstvoeding, geeft borstvoeding, gaf borstvoeding, gaven borstvoeding, borstvoeding gegeven)
    • zogen verb (zoog, zoogt, zoogde, zoogden, gezoogd)
    • de borst geven verb (geef de borst, geeft de borst, gaf de borst, gaven de borst, de borst gegeven)
  7. ernähren (erbeuten; verpflegen; speisen; füttern)
    azen; prooizoeken

Conjugations for ernähren:

Präsens
  1. ernähre
  2. ernährst
  3. ernährt
  4. ernähren
  5. ernährt
  6. ernähren
Imperfekt
  1. ernährte
  2. ernährtest
  3. ernährte
  4. ernährten
  5. ernährtet
  6. ernährten
Perfekt
  1. bin ernährt
  2. bist ernährt
  3. ist ernährt
  4. sind ernährt
  5. seid ernährt
  6. sind ernährt
1. Konjunktiv [1]
  1. ernähre
  2. ernährest
  3. ernähre
  4. ernähren
  5. ernähret
  6. ernähren
2. Konjunktiv
  1. ernährte
  2. ernährtest
  3. ernährte
  4. ernährten
  5. ernährtet
  6. ernährten
Futur 1
  1. werde ernähren
  2. wirst ernähren
  3. wird ernähren
  4. werden ernähren
  5. werdet ernähren
  6. werden ernähren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ernähren
  2. würdest ernähren
  3. würde ernähren
  4. würden ernähren
  5. würdet ernähren
  6. würden ernähren
Diverses
  1. ernähr!
  2. ernährt!
  3. ernähren Sie!
  5. ernährt
  6. ernährend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for ernähren:

NounRelated TranslationsOther Translations
azen Anstreben; Anstrebung; Beabsichtigen; Bezwecken; Erstreben
voederen Füttern
voeren Füttern; Nahrhaft; Nähren
VerbRelated TranslationsOther Translations
azen erbeuten; ernähren; füttern; speisen; verpflegen
borstvoeding geven Brustnahrung geben; einspeisen; ernähren; füttern; großziehen; säugen
de borst geven Brustnahrung geben; einspeisen; ernähren; füttern; großziehen; säugen
dineren dinieren; ernähren; essen; fressen; füttern; genießen; konsumieren; soupieren; speisen; tafeln
eten geven ernähren; füttern; speisen; verpflegen
financieel steunen aushalten; ernähren; finanziell unterstützen; unterhalten; versorgen
laven ernähren; erquicken; laben Durst stillen; sein Heil suchen in; sein Ziel finden in; sich getrösten mit
lenigen ernähren; erquicken; laben lindern; mildern
lessen ernähren; erquicken; laben löschen; stillen
onderhouden aushalten; ernähren; finanziell unterstützen; unterhalten; versorgen im Stand erhalten
prooizoeken erbeuten; ernähren; füttern; speisen; verpflegen
spijzigen ernähren; füttern; speisen; verpflegen
tafelen dinieren; ernähren; essen; fressen; füttern; genießen; konsumieren; soupieren; speisen; tafeln
te eten geven ernähren; füttern; speisen; verpflegen
tegoed doen ernähren; erquicken; laben aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen
uitgebreid eten dinieren; ernähren; essen; fressen; füttern; genießen; konsumieren; soupieren; speisen; tafeln
voeden Nahrung geben; ernähren; essen; füttern; großziehen; nähren; speisen; verpflegen
voederen ernähren; füttern; speisen; verpflegen
voedsel geven Nahrung geben; ernähren; essen; füttern; großziehen; nähren
voeren ernähren; füttern; speisen; verpflegen führen; leiten; lenken
zogen Brustnahrung geben; einspeisen; ernähren; füttern; großziehen; säugen stillen; säugen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
onderhouden gutgepflegt; unterhalten; versorgt

Synonyms for "ernähren":


Wiktionary Translations for ernähren:

ernähren
verb
  1. zorgen dat iets in goede staat blijft
Cross Translation:
FromToVia
• ernähren → voeden ↔ alimenter — nourrir ; pourvoir des aliments nécessaires.
• ernähren → voeden ↔ nourrir — sustenter, servir d’aliment.







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0726 seconds
Page rendered in 1.0 seconds