Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. ankuppeln:


German

Detailed Translations for ankuppeln from German to Dutch

ankuppeln:

ankuppeln verb

  1. ankuppeln (anhängen)
    aankoppelen; vastkoppelen; aanhangen
    • aankoppelen verb (koppel aan, koppelt aan, koppelde aan, koppelden aan, aangekoppeld)
    • vastkoppelen verb (koppel vast, koppelt vast, koppelde vast, koppelden vast, vastgekoppeld)
    • aanhangen verb (hang aan, hangt aan, hing aan, hingen aan, aangehangen)
  2. ankuppeln (ankoppeln; anhängen; kuppeln; )
    aankoppelen; aanhaken; vastkoppelen; vasthaken
    • aankoppelen verb (koppel aan, koppelt aan, koppelde aan, koppelden aan, aangekoppeld)
    • aanhaken verb (haak aan, haakt aan, haakte aan, haakten aan, aangehaakt)
    • vastkoppelen verb (koppel vast, koppelt vast, koppelde vast, koppelden vast, vastgekoppeld)
    • vasthaken verb (haak vast, haakt vast, haakte vast, haakten vast, vastgehaakt)

Translation Matrix for ankuppeln:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanhaken anhaken; anhängen
aanhangen Anhängen
vasthaken Anhaken; Ankoppeln; Festhaken
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanhaken anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln
aanhangen anhängen; ankuppeln
aankoppelen anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln anhängen; ankoppeln
vasthaken anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln
vastkoppelen anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln